Friesland stikt van de dorpen; ik heb er zo'n 550 geteld. In Friesland stikt het ook van het water: meren, wielen, brekken, plassen, vaarten, kanalen en sloten. Bij bijna elk dorp is wel water te vinden; eeuwenlang vormde het de infrastructuur. Dorpen en water hebben altijd wat gehad. De relatie wordt de laatste tijd verhevigd, maar in veel gevallen wordt het niet al te gelukkig gedaan.

Al die eigenwijze, kleine en minder kleine dorpen hebben hun eigen geschiedenis, hun karakteristieke vorm, hun geheimen. Als overtuigd stadsbewoner/dorpsbezoeker is de steeds weer te ervaren, steeds weer te proeven authenticiteit van een dorp het lekkerst. Van kleine rimpelingen in het landschap tot grote waterstaatkundige en infrastructurele werken, van dynamische ondernemers en bestuurlijke tradities tot kleine trillingen in de bevolking hebben ervoor gezorgd dat elk dorp weer volstrekt anders is.

Een dorp is een dorp

Ze zeggen wel: een dorp is een dorp en je moet je niet aanstellen. Toegegeven, sommige dorpen hebben wel wat van elkaar en ze kunnen redelijk groepsgewijs ingedeeld worden. Maar het kan de inwoners niet zo veel schelen of Lollum tot de terpdorpen behoort en Roodhuis tot de dijkdorpen. Ze vinden wel dat het ene gereformeerd is en het andere een rooms-katholieke enclave. Het geldt nog steeds in het godverlaten Friesland: een dorp is wat de gemeenschap vindt dat het is. Oude Bildtzijl vindt zich het langste dorp van Nederland, Kimswerd vindt zich het dorp van Grutte Pier, Makkum meent bijna stad te zijn en Hinnaard beroemt zich erop het kleinste echte dorp te zijn met een paar huizen rondom het kerkhof met klokkenstoel. Als daar een enkel nieuw huis gebouwd zou worden, zou de woningvoorraad met 15% toenemen. Scherpenzeel in het moerassige zuidwesten noemt zich het dorp van Peter Stuyvesant en het dorp is niet in een identiteitscrisis terechtgekomen toen er een paar jaar geleden goede aanwijzingen kwamen dat het veel westelijker gelegen dorp Peperga – dat nota bene al een van de interessantste kerktorens van Friesland bezit – ook nog het geboortedorp van de stichter van de stad New York is.

Hechting en verandering

Je merkt steeds weer dat dorpsbewoners sterk aan de historie hechten, hoe mythischer en legendarischer, hoe sterker. Toegegeven, er zijn ook een paar saaie dorpen die geen enkel mysterie hebben dat de bewoner of bezoeker uitdaagt, maar die mogen geen naam hebben. Daarom is het ergerlijk dat dorpsgemeenschappen wel hechten aan de lokale geschiedenis, maar de tastbare weerslag daarvan – de dorpsstructuur en de samenhang met het omringende land – te weinig koesteren. Er zijn steeds meer authentieke dorpen waarbij je door een zure schil moet bijten. Zoals oude binnensteden banaal worden door winkelketens, zo worden dorpsranden banaal door archipeluitbreidingen met postorderwoningen.
Elk dorp bezit zijn onvergelijkbare collectieve rijkdommen: de vaart, de dijk, de terp, het kerkhof, het plein, de brug, het waterfront en dergelijke, en vanzelfsprekend de nauwelijks te overschatten waarden van het landschap met ook weer zijn eigen karaktertrekken, voorzover ze niet zijn weg verkaveld. Veel dorpen bogen zelfs op een hele partij bijzondere karakteristieken die voor iedereen, bewust of onbewust, gelden. Zaken om goed op te passen en om te versterken als er kansen zijn. En dat geldt vooral als het om het dynamische water gaat.

Dorpen verdienen een café

In de jaren zestig en zeventig zijn die waarden om volstrekt legitieme redenen onder zware druk gekomen. Met de wederopbouw in de steden zette een geleidelijke maatschappelijke en ruimtelijke desintegratie van het platteland in, vooral van de kleine dorpen. Om in dorpen een draagvlak te houden voor een redelijk voorzieningenniveau, zijn collectieve kostbaarheden opgeofferd. Het beroerde is dat het in de jaren tachtig en negentig, toen de noodzaak tot die offers volstrekt verdwenen was, gewoon doorgegaan werd met de uitverkoop. Ik doel niet op de maatschappelijke versobering, want die ontwikkeling is na een gevaarlijke hausse van tweede woningen wel weer tot een nieuw evenwicht gekomen. Met onze zegenrijke mobiliteit kunnen de voorzieningen en diensten gemakkelijk elders worden gehaald. Maar er is meer verloren. Een school en een kruidenier, om nog maar te zwijgen van het café, zijn voor de kleinere dorpen niet uitsluitend verzorgingsinstituten; het zijn brandpunten voor sociaal-maatschappelijk verkeer. Er is aan de ‘ontbrandpunting’ geen zalf meer te strijken. Kort achter elkaar hoorde ik dat het café van het niet eens zo kleine Achlum sluit en het met die van Easterlittens ook spoedig gedaan zal zijn als er niet gauw een nieuwe kastelein wordt gevonden. Kleine rampen; beide dorpen verdienen een café.

Alle dagen vrij uitzicht over water

Erger is de verkwanseling van ruimtelijk-structurele kwaliteiten die nog steeds plaatsvindt, en nu zonder noodzaak. De afgelopen tientallen jaren zijn sommige rijkdommen van dorpen gewetenloos opgeofferd aan nieuwbouw. Hele volksstammen willen de stad uit. Exotische natuurprogramma’s op tv zijn niet voldoende; men wil vrij uitzicht, alle dagen. En dan nog liefst zicht over het water. De mensen die nu voor de dorpen kiezen, hoeven niet meer met makkelijke service in de watten gelegd te worden. Hun mogen randvoorwaarden worden opgelegd om te zorgen dat de kwaliteiten van dorp en landschap op z’n minst niet van de volksverhuizing zullen lijden.

Wonen aan het water

In de afgelopen jaren zijn vreselijke dingen gebeurd. Iedereen wil aan het water wonen en misschien kan dat ook wel. Ik ben geboren en grootgebracht aan de Zwette, de oude trekvaart van Leeuwarden naar Sneek. We hadden daar voor het huis eerst een voortuin en dan volgde het publieke domein van stoep, straat, brede grasstrook met plantsoen, wandelpad en de groene oever aan de vaart: het kon niet mooier. ’s Zomers varen en klooien met water, ’s winters schaatsen. We hadden water voor de deur, dat was van ons én van iedereen. Zo hoort het. Ik misgun niemand water bij huis. De wijze waarop die wens tegenwoordig in vele dorpen wordt vervuld, maakt mij boos, soms heel erg boos.
Ik doel niet op de zinnige en meestal onzinnige graverijen van nieuwe waterpartijen. Als ze Frieslanddisney-water willen hebben, moeten ze dat maar weten. Of ego-water, zoals bij Akkrum. Daar is een flinke nieuwe wijk in ontwikkeling, Boarnstee, nabij het oeroude water van de Boorne. In een patroon van een veelvingerig boomblad is de wijk in het grasland gestanst, want de meeste woningen hebben een achtertuin die onmiddellijk aan het water grenst. Daarmee is het geen waterwijk geworden, want in het openbare gebied van de wijk ervaar je het water volstrekt niet en is Boarnstee even banaal als elke andere dorpsuitbreiding. Vanouds is water in een woonomgeving een collectieve waarde: zie de prachtige waterpartijen in de grote stadswijk Cammingaburen uit de jaren 1970 tot 1990 bij Leeuwarden. Hier bij Akkrum zijn de oevers en is dus ook het water geprivatiseerd. Elk huis kreeg een eigen strookje kakelverse oever: best, maar maatschappelijk uiterst zwak. Dat daarbij ook de oever van de oude Boarn in de uitverkoop is gekomen, is onvergeeflijk. De gemeente had het nooit mogen toestaan en de provincie had het moeten beletten; waar hebben we de overheid anders voor?

De laatste tien, twintig jaar wordt gemakkelijk, zelfs slordig met private en publieke domeinen bij bestaande historische waterstructuren gesold. Aan een lekkere kortetermijnvermarkting worden collectieve waarden opgeofferd. Het ontspannen wonen aan het water komt zo op gespannen voet met waardevolle historische dorpskarakteristieken. Als voorbeelden kies ik Burgwerd, Oosthem, Schettens en Easterlittens, maar het zijn lang niet de enige dorpen waar met water en vooral met oevers wordt gehannest.

Water van de gemeenschap gestolen

Burgwerd (Wûnseradiel) heeft langs de oude Bolswardertrekvaart een soort bajonetstructuur. De kerkterp lijkt daardoor wat afzijdig aan de zuidflank te zijn gekomen. Het boeiende dorpsgezicht is aan die zijde een paar jaar geleden voor een deel ingepakt in een gemakzuchtige uitbreiding, waar het stedenbouwkundig bureau voor de zoveelste maal een versleten matrix voor uit de lade heeft gehaald. Vanzelfsprekend kwamen er voornamelijk cataloguswoningen tot stand, maar dat is niet zo erg. Erg is dat niemand de moeite heeft genomen om een en ander te plannen op basis van een behoorlijke analyse. Het plannetje is het resultaat van simpele calculatie om een zo gunstig mogelijke exploitatie te krijgen. In het oude Burgwerd zijn de oevers van de vaart grotendeels publiek terrein en daar waar de weg even van de oever wijkt, is dat historisch acceptabel. Het water is zo van iedereen. Bij de uitbreiding, in verhouding een flinke, lange strook aan de oostelijke oever van de trekvaart, is hier geen rekening mee gehouden; de huizen in die strook kregen de oever erbij. Daar is het water van de gemeenschap gestolen. Er hoeft geen pseudo-historisch jaagpad terug te komen, maar iedere dorpsbewoner moet toch over minstens een schelpenpad langs zijn vaart kunnen fietsen of lopen.

Een onmaatschappelijke uitbreiding

Bij Oosthem (Wymbritseradeel) is de ontwikkeling even ongelukkig, al is daar de dorpsstructuur minder gefrustreerd. Het dorp ligt vlak bij IJlst, aan de noordoever van de brede Bolswarder Zijlvaart. Het dorp is wat van het water afgekeerd; het richt zich grotendeels op de doorgaande weg van IJlst in de richting van ’t Marlân en verder Bolsward. Omstreeks 1900 is aan de overkant van de vaart een buurtje burgerwoninkjes ontstaan die een gezamenlijk pad langs het water bezitten. Het buurtje is naar het dorp ontsloten met een smalle loop- en fietsbrug met een ingenieus automatisch systeem om plezierjachten door te laten. Prachtig.
Oosthem raakte ook in de vaart der volkeren. Aan de westzijde moest een dorpsuitbreiding gelegd worden. Nog afgezien van het feit dat die met zijn schimmelige bebouwing onbarmhartig in het open weidelandschap kwam te liggen, is de uitbreiding ook nog onmaatschappelijk aangepakt. Het gebied ligt volstrekt afzijdig van het dorp. Er is een scheve haven vanuit de vaart gegraven. Daaromheen zijn de kavels gegroepeerd en de duurste kavels hebben de tuinen tot aan het water. De achterkanten van de woningen zijn op haven en vaart gericht; de woningen maken front naar de binnenhoven en -straten die vol met geparkeerde automobielen staan.
De Oosthemsters hebben er behalve een stuk kade die tot een keurige en noodzakelijke parkeerplaats is ingericht, geen openbare oever bij gekregen. Met een pad en een bruggetje over de haven was het allemaal veel mooier en gezelliger geworden. De ontwerper, een bekend stedenbouwkundig bureau dat voor veel Friese gemeenten werkt, heeft de kans die aan de overkant met het lieve waterbuurtje voor het grijpen lag, niet gezien. Eigenlijk is het niet een gemiste kans; het is erger: gebrek aan analytische aandacht.

Op het nippertje gered

In Schettens (Wûnseradiel), in de uiterste noordwesthoek van Friesland, is watersport geen thema. De Witmarsumervaart loopt er wel als een halve cirkel om de afgegraven en wat kale dorpsterp, een vaart waar bij stevig winterweer de Elfstedentocht overheen trekt. ’s Winters is het een beetje heilig, maar in de zomer is het er ook prachtig. Het terpdorp heeft meer dan een gezicht: de bijna kale terp met de kerk, een iets afzijdig gelegen oud waterbuurtje en een flinke dubbele streek huizen die zich vanaf het einde van de negentiende eeuw langs de ontsluitingsweg richting Marnedijk ontwikkelde. Ten oosten van die streek is in de jaren zeventig een half en dus doodlopend uitbreidinkje totstandgekomen. Schettens was weer aan de beurt voor een reeks woningen en de gemeente bedacht dat de kale terp een aantrekkelijk gebiedje zou zijn om te verkavelen – ik meen voor ongeveer acht woningen. De kavels zouden snel van de hand gaan want de woningen konden mooi tuinen aan het water krijgen. Maar het dorp doorzag de truc; het wilde allereerst het halve wijkje completeren om de doorgaande lus daarmee af te maken. Vervolgens werd ook ingezien dat bij bebouwing van de afgegraven terp een collectieve waarde in enkele particuliere handen zou komen. Het dorp heeft de gemeente na wat schermutselingen overtuigd: de uitbreiding komt aan de oostzijde van de streek, waar landschappelijk geen verstoringen zullen ontstaan. Nu heeft het dorp de gemeente gevraagd om mee te helpen om de door de vaart omvatte terp mee te helpen inrichten om intensiever van de kwaliteit te kunnen genieten. In Schettens is het op het nippertje goed gekomen.

Private tuinen zullen tot aan de oevers reiken

Dat het toch nog mis kan gaan, laat het actieve Easterlittens (Littenseradiel) zien. Door schaalvergroting en concentratie is de dankzij specialisatie lang draaiende melkfabriek uiteindelijk toch gesloten. Een paar jaar geleden is er met een groots dorpsfeest afscheid van genomen. Het feest was passend, omdat het dorp met allerlei activiteiten er mede voor heeft gezorgd dat het stookhuis en de grote, voor het dorp karakteristieke schoorsteenpijp als monumenten zouden blijven bewaard. Bovendien zouden er na sanering van het ruime fabrieksterrein woningen gebouwd worden. Dat proces van dorpsuitbreiding is nu in volle gang. Helaas zijn de wateroevers hier niet voldoende op waarde geschat. Juist Easterlittens ligt op de belangrijkste kruising van waterwegen van Westergo: de Bolswardertrekvaart en de haaks daarop staande Franekervaart. De melkfabriek stond vanzelfsprekend bij die kruising. De dorpsuitbreiding vindt hier plaats in een gebied om van te dromen. Het dorp heeft zich in voorgaande eeuwen prachtig genesteld tussen de grote kerkterp en de Franekervaart met een schilderachtige afwisseling van kaden, gangboorden, overtuinen en aan het water grenzende tuinen met verbindingen van een wirwar aan stegen. Daar had op doorgeborduurd kunnen worden. Maar hier heeft het bewustzijn van de waarden niet – zoals in Schettens – geleid tot het reserveren van de mooie oevers voor de gemeenschap. Hier zullen de private tuinen tot de oevers reiken. Met de huidige trends van coniferen en kleurige borders uit de tuincentra houd ik mijn hart vast voor het karakter van het waterfront van het mooie dorp.

Nostalgen en parasieten

Het lijkt soms dat parasitair gebruik van collectieve waarden ‘gewoon’ wordt. Je mag je er niet eens meer over opwinden. Om te ontspannen trek ik dan naar het merengebied. Daar is in het verleden zuinig omgegaan met de waarden van landschap en water. Tegenwoordig moeten ook daar ineens allerlei ontwikkelingen ‘kunnen’. Recreatienederzettinkjes aan het water vervuilen dikwijls op grote schaal landschappen, maar – het moet gezegd – verknoeien zelden oevers. Een generatie geleden wist men nog hoe het moest. Gaastmeer in het zeer kwetsbare merengebied achter Heeg kreeg in de jaren 1970 een prachtig, in groen gebedde, ontspannen nederzetting met heel aardige huizen als houten tenten. Geen oever is misbruikt. Je moet weten waar het ligt, anders vind je het niet.
Sindsdien lijkt het wel dat het Lage Midden in de recreatieuitverkoop ligt. Een paar voorbeelden. Bij Woudsend is een vreemde, grote puist gekomen; de landschappelijke verstoring valt nog mee. De kunststofnostalgie van ‘It Wiid’ bij Earnewâld zorgt voor een onbehoorlijke druk in het aangrenzende natuurgebied, maar de nederzetting stoort op de smaakarmoede na verder niet zo erg. Enkele jaren geleden is bij Hemelum in het open merengebied de onbehoorlijk hooggelegen recreatiebuurt De Morra verrezen, als een nepterp, van heinde en ver zichtbaar als een tumor. Onder de recreatiekampen in Friesland vinden we maar een enkele aristocraat. De meeste zijn ‘nostalgen’ en parasieten, soms beide tegelijk.

Trefwoorden