Veertien uur bij de Oldehove voor de foto’s. Ik ben met de trein, bang dat ze de Chang Yang zullen stelen. Het is dan wel geen Dokkum, maar still. Eind februari stralend maart weer. Het eerste stuk van de reis heb ik een lichte migraineuze aura, als gevolg van, denk ik, m’n stofwisseling, een laat bezoek gisterenavond, maar vooral door de keuze, niet vuttend maar dynamisch de volgende periode in te gaan. Een goede relatie heeft een tumor, familieleden van mensen in mijn omgeving overlijden of worden daar tegen behandeld, m’n slager wordt vandaag begraven en ik had een vermeende tia.
De trein rijdt langs rijtjeshuizen uit de vijftiger jaren. De kopse einden naar het spoor. Ik heb daar, tijdens de bouw een winter gewerkt als schildersknechtje. Het was koud. We legden de stopverf in deksels op de kachel om het kneedbaar te maken. Eén maal per week kwam er een visauto en kochten we gebakken kabeljauw. Er woei een groot raam, wat nog niet was afgestopt, van twee hoog uit de sponning. Regelmatig rangeerde een houten personentreintje op de rails waar ik nu rijd. Ik droomde van weggaan. De voorman-schilder gaf mij op Sinterklaas een houten speelgoed treintje. De verf waarmee we de trappen voorgronden was zo dun dat ze, bij het schilderen van de onderkant van de bovenste tredes, tot onder m’n oksel droop. Als ik m’n behoefte moest doen ging ik met een krant langs een steekladdertje naar de zolder. Kijkend naar het treintje door het kleine raampje zonder glas, hurkte ik boven de krant.

Station Leeuwarden
‘Lang’ geleden kwam ik hier regelmatig om op bezoek te gaan in de pastorie van Warga. De overspanningen boven de perrons zijn mooi eind-vorige-eeuw. Samengestelde stalen spanten met trekstangen. De roodbruin gebeitste grenen gebouwtjes staan er nog steeds. De duiven koeren met een nagalm, dat was toen ook zo herinner ik me. Twee Friese mussen komen kijken of ik zit te schrijven of eten uitpak. Als ze weg zijn komt de duif met de galm ook. Kennelijk heb ik een rare manier van schrijven. Een bankje verder hebben ze succes.
Naast het station huur ik een fiets. Het stationsplein heeft stadsallure. De stad is een concentratie herinneringen en verwachtingen. Een levend organisme met meer of minder kansen. Leeuwarden straalt vitaliteit uit. Dat komt door de grote hoeveelheid eigentijdse kantoorgebouwen in het centrum. De wet van de remmende voorsprong heeft hier omgekeerd haar gelijk bewezen. De woning ‘nieuwbouw’ is matig en zit op het ‘gemiddelde’ prijsniveau.

Ik drink koffie in een mooi café met hoge wulpse plafonds, de serveerster is een kind dat serveerster speelt. Ze draagt een zwarte rok, een witte blouse en het dienblad op gespreide vingers. Ze loopt blokkig op zware hakken. John is weggegaan. Een vriend bezoeken die zich door z’n arts heeft laten overhalen om toch een chemokuur te doen. We hebben gesproken over dorpen en steden die geen levenskansen hebben en die men toch in leven wil houden. Ik was eens betrokken bij zo’n project -Dorpen en Kleine Kernen-. We hadden als antwoord op het sneeuwbal effect; geen werkgelegenheid, gezinnen weg, scholen weg, nog meer gezinnen, winkels, postkantoor weg, bedacht om aan de SRV-wagens een postkantoorkar, bibliotheekje en kapper te hangen. Een treintje. We hebben wat subsidie gekregen maar verder is het niet gekomen. Met meer welvaart, dus eigen auto’s, werd het probleem verschoven. Wat niet levensvatbaar is, vinden John en ik, moet sterven. En ik denk ‘was mijn tia wel vermeend’. Ik ga terug naar de stadsstaat Groningen die zich maar moeizaam herstelt van haar remmende voorsprong.

Trefwoorden