Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland, geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting. De wandelingen voeren u niet langs de obligate plekjes, maar laten u kennis maken met minder bekende locaties en geven beschrijvingen van onvermoede paden en ongebaande wegen. De start- en eindpunt van de wandelingen zijn bereikbaar met het openbaar vervoer.

Wolvega. Vroeger dacht ik aan spannende verhalen met wolven, die deze streek onveilig maakten. Niets van dat alles, want de plaats is waarschijnlijk vernoemd naar een persoon. Veertig minuten moet ik bij het station op de buurtbus wachten. Dan maar de omgeving een beetje verkennen. Voor het station staat als bezienswaardigheid een grote veldkei op een bakstenen sokkel. ‘Biotiet-Graniet’ en ‘MCMXXV’ lees ik op een begeleidend bronzen bordje. Langs de Spoorsingel zie ik een prachtig bloeiende hamamelis. De rijp valt alweer van de bloemblaadjes af. Ook van de boomtakken vallen constant druppels. Miljoenen druppelende neuzen. Geen mens te zien in de tuinen of achter de ramen van de huizen, gebouwd in leverkleurige baksteen. ‘En nooit, neen nooit gebeurt een mooie passiemoord’ is voor Wolvega een toepasselijk gezegde uit een gedicht van Slauerhoff.

Keurig op tijd arriveert de buurtbus lijn 108 van de VEONN. Bemand door vrijwilligers, omdat het anders helemaal niet uit kan. ‘Het dooit alweer’, zeg ik tegen de chauffeur. ‘Ja’, zegt deze, ‘het lekt’. Via de hoofdstraat rijden we langs de mooie kerk-op-een-terp naar het buitengebied. Ik ben de enige passagier en hoor wat wetenswaardigheden over dit streekvervoer. Dan gaat er eens één passagier mee en dan weer zeven. ‘Maar gisteravond reed ik de route in dichte mist zonder één passagier, en dat motiveert niet echt.’ Het zicht deze morgen rond een uur of tien is slecht. Veel landschappelijke schoonheid is er dan ook nog niet te genieten. Precies om 10.45 uur start ik mijn wandeling bij de Oldetrijnsterbrug over de Jonkers- of Helomavaart. Het digitale klokje op het dashboard van de belbus geeft de tijd in rood oplichtende cijfers aan. Het zoeken was naar een parkeerplaats waar een wandeling van Staatsbosbeheer gestart kon worden. Door de mist en doordat het slecht was aangegeven, vonden we die niet. De chauffeur zei: ‘Ik weet hier een pad dat loopt naar de Scheene, dus ik stop hier maar even.’

De laatste stuiver

Ik kijk op de topografische kaart en start mijn wandeling over de Veendijk naar de sluis die de Scheene verbindt met de Helomavaart. Het smalle schelpenpad loopt heel plezierig. In een huisje naast een molen kijkt een man aan z’n werktafel verschrikt op als hij mij voorbij ziet lopen. De mist verdoezelt veel. Bij een bolvormige wilgenstruik stop ik even. Het regent en het regent niet. Een vreemde gewaarwording. Onder de boom regent het pijpenstelen. De aangevroren mist van de nacht ontdooit. Geluiden zijn wat gedempter. Geen vogels. De afgemaaide rietkragen langs de vaart staan overal onder water. Een doffe glans ligt over houten palen. Een windwatermolentje met zo’n roer weerspiegelt zich roerloos in het water. Vlak bij de sluis doemt de watermolen De Rietvink op. ‘Anno 1855’ staat op een bord onder het wiekenkruis. De huid van de molen lijkt op een berenvacht. ‘PRIVÉ, NIET BETREDEN’ is geschilderd op een halve peddel bij een wrakke steiger. In de in 1914 gebouwde sluis werden de schepen geschut. In deze sfeer kan het sluisje en de huisjes eromheen zo dienen voor een spannende thriller van Maigret. De woning net buiten de sluis was vroeger een café dat in de volksmond De Laatste Stuiver heette. Ik maak wat foto’s van de molen en het sluisje en besluit mijn tocht te vervolgen langs het Scheenepad.

De wereld in tweeën

Alles is uitgestorven, maar in de zomer is er wat vertier te water, en verder wat wandelaars en fietsers. Dit gebied is grotendeels verveend. De armelijke omstandigheden, maar tevens de grote specifieke schoonheid is in de jaren dertig beschreven en getekend door schilder-tekenaar Dirk Kerst Koopmans. Hij woonde hier in een van die kleine huisjes langs de Scheene en leefde temidden van de veenarbeiders. Hij tekende wat voor zijn ogen kwam: turfgravers die aan het vervenen waren, baggerklompen, tjaskers, grassen met bloemen, vervallen huisjes en de Scheene met een van die kenmerkende smalle draaien (kleine brug) met een contragewicht in een soort hondenhok. ‘Scheene’ betekent overigens scheiding. Koopmans schrijft treffend: ‘De sloot verdeelt de wereld in tweeën, voor altijd. Maar het water vloeit vereend af naar breder stroom, zich schikkend in de eeuwige kringloop, waarin alles zijn eigen functie heeft. Vroeger, nu en voor altijd.’ Het is ooit een kleine veenstroom geweest, die later verbreed is voor de turfschepen. Het water is de grens tussen twee dorpsgebieden, waarvan je op de kaart heel duidelijk de verschillend gerichte opstrekkende verkaveling kunt zien. Aan de noordwestkant liggen de dorpen Scherpenzeel, Munnekeburen en Oldelamer en aan de zuidoostkant Nijetrijne, Oldetrijne en Sonnega. Behalve de veenontginning gaven rietsnijden en visvangst emplooi. Een enkele keuterboer heeft zich aan de Scheene gevestigd.

Zeer zompig

Het is eigenlijk een rare gewaarwording als je weet dat dit waterrijke gebied hoger ligt dan de omringende landerijen. Daar is het laagveen allemaal vergraven en ligt het maaiveld een halve tot een hele meter lager dan deze Rottige Meente. Het gebied is volgens Staatsbosbeheer dan ook voor te stellen als ‘een tafel op steeds langer wordende poten’. Het eigen gebiedswater stroomt daardoor toch nog weg. Er is onder andere met Europees geld een plan gemaakt voor ‘Gebiedsgerichte Bestrijding Verdroging’ in deze Grote Veenpolder. Op een bepaalde plaats langs het Scheenepad zie je duidelijk dat het aangrenzende land lager ligt dan de Scheene. Het kronkelende pad voert af en toe heel dicht langs het water en dan weer via een omweg langs weilanden en opslag van elzen en berken. Heel pril komen de eerste groene blaadjes van het speenkruid te voorschijn. Af en toe loopt een om een els slingerende kamperfoelie al uit. Nog steeds hangen er druppels aan alles wat tak, twijg of katje is. Sommige plaatsen van het pad zijn zeer zompig en daar zijn uit voorzorg planken gelegd. Opmerkelijk is dat de gebruikte kletsnatte houtsoort absoluut niet glibberig is. In het grasland bij een huisje ligt een ‘dooie punter’. Een oceaanreus voor fantasievolle kinderen.

Petgaten en legakkers

Alleen boomsoorten die van water houden, gedijen hier. Een enkele populier komt wat hoger boven de elzen en berken uit. De els is, zoals een vriend van mij zegt, een ondergewaardeerde boom. Het wintersilhouet van de els is sierlijk: een boom om te etsen. Vooral hele singels van elzen geven het landschap iets ‘fijnmazigs’. Hoewel het zicht beperkt is, krijg ik toch een goede indruk van dit laagveengebied; afwisselend petgaten en voormalige legakkers, hoog riet en gras met daarbovenuit de kronen van de elzen. Veel watervogels foerageren in dit natuurgebied: eenden, futen en reigers. Roofvogels als kiekendief, ransuil, torenvalk en buizerd voelen zich thuis in deze wildernis. In het voorjaar hoor je de kieviet, wulp en grutto op de gemaaide rietlanden en de omringende weilanden. Het boeiende van de Rottige Meenthe is de verscheidenheid van verlandingsvormen. Als het petgat niet open gehouden wordt, gaat het verlanden; eerst waterplanten, dan riet en vervolgens vestiging van els en berk, met moerasbos als eindstadium. De beslotenheid en de mist doen denken aan etsen van Matthijs Maris en de zesde van Mahler. Staatsbosbeheer streeft ernaar dit gebied gevarieerd te houden met kansen voor allerlei, vaak zeldzame planten en dieren. Soorten als echte koekoeksbloem, veenpluis, dotter en gele lis kunnen we hier aantreffen. Er wordt zo nu en dan een nieuw petgat gegraven om deze cyclus van petgat tot moerasbos te handhaven. Het gedolven laagveen wordt nu als tuinaarde verkocht. De meeste huisjes langs de Scheene zijn voornamelijk in de zomer bewoond. Eén zeer klein karakteristiek huisje met een rieten dak geeft een goed beeld hoe veenarbeiders en vissers hier vroeger woonden. Het schelpenpad eindigt na een tijdje om over te gaan in gras. Om het pad te vervolgen naar de Pieter Stuyvesantweg moet ik een smal bruggetje over. Een plank over het water. Dan volgt een graspad van een meter breed langs de Scheene en een zijkanaal. Elzen met sierlijk overhangende takken staan hier met de voeten in het zwarte water. De weerspiegeling van de takken in het water wordt vervormd door de concentrische cirkels van de vallende druppels. In de verte hoor ik het verkeer dat over de grote weg voortsnelt. De zwakke wind suist om mijn oren. Je moet duivels uitkijken hier met die nattigheid. Eén uitglijer en driehonderd jaar later wordt er een veenlijk gevonden.

Veen en riet

Uiteindelijk komt het pad uit achter een verregende wooncaravan in een boomgaardje. Twee rijen boerenkool en wat prei vormen de moestuin. Via de ventweg langs de Pieter Stuyvesantweg loop ik in de richting van de Oldetrijnsterbrug. Regelmatig kijk ik om of de buurtbus mij achterop rijdt. Een groot, met groen gaas omspannen terrein bij een boerderij herbergt een stel hellehonden. Het gehuil sterft langzaam weg naarmate ik mij van de plek verwijder. Aan de overkant van de weg bij een grote boerderij ligt een kolossale hoop gedolven veen. Grote machines steken kleurrijk af tegen de zwarte berg. Bossen gesneden riet liggen klaar voor transport. Dan komt eindelijk de brug in zicht. In een weiland bij het brugwachtershuis staat een bord met opdrachtgever en uitvoerders van de plannen om de verdroging tegen te gaan. Na een minuut of tien zie ik de buurtbus aankomen. Het dashboardklokje geeft 12.45 uur aan. Op de weg terug naar het station zie ik grazende paarden met lange nekken langzaam in de dunner wordende mist vervagen. Eén ding weet ik zeker: in de lente of in de zomer kom ik hier terug!

Literatuur
J. Slauerhoff, Verzamelde gedichten, pag. 824. Rotterdam, 1961. Dirk Kerst Koopmans, Wind in het riet. Drachten, 1966. Rottige Meente. Folder van Staatsbosbeheer, 1995. Natuurbelevingstocht Door de Rottige Meente. Folder van VVV-Weststellingwerf, z.j. Met dank aan Jacob van der Vaart van de Fryske Akademy voor waardevolle suggesties en het beschikbaar stellen van literatuur.

Trefwoorden