Stappen door het landschap is een rubriek over bijzondere wandelingen in Noord-Nederland geschreven en gefotografeerd door landschapsverkenner Edward Houting.

’s Morgens om 8.05 uur vertrekt de internationale trein vanaf spoor 2b in Groningen naar Leer. Een boemeltje eigenlijk waar op die tijd weinig mensen instappen. Direct buiten Groningen al manifesteert zich het water, dat een leidraad zal worden in dit verhaal. De trein rijdt langs de Onnerpolder en de Westerbroekstermadepolder, die beide onder water staan. Bij Zuidbroek is de Tussenklappenpolder nog een waterzee. Wegen laten zich raden aan de hand van regelmatige bomenrijen. In het A.G. Wildervanckkanaal ligt een fabrieksschip bruingeel water vanuit deze polder over te hevelen naar dit kanaal. Meesters zijn we altijd geweest in bemalen én inunderen van grote gebieden als het landsbelang het voorschreef.
Ik ben op weg naar Reiderland, een land dat in vroeger tijden geen landsheer kende, maar behoorde tot de Generaliteitslanden. Vrije mensen, die eigenlijk altijd gestreden hebben tegen wateroverlast. Als de Dollard niet zorgde voor dijkdoorbraken dan had men landinwaarts wel last van hoge waterstanden in rivieren en kanalen. De tweestrijd: water versus mens.

Nieuweschans

In Nieuweschans stap ik uit en loop naar het dorpshart. Veel woningen hebben betere tijden gekend langs de Lange Weg, die naar de brug over de Westerwoldse Aa voert. In het dorp doet de middenstand verwoede pogingen om de diversiteit van het winkelapparaat te handhaven. Niettemin lijkt het dorp wat op een verlopen type. Alleen voor werkgelegenheid is nog strijd te voeren in deze voormalige schans. Vergeet echter niet het vestingmuseum in de Hoofdstraat te bezoeken. In diezelfde Hoofdstraat word ik al dadelijk vriendelijk gegroet door twee bewoners. Elke keer weer vind ik dat verademend. In dorpen groet men de vreemdeling.
Ik volg de Hamdijk, die begint waar de huizen van Nieuweschans het voor gezien houden. Onder de vierbaansweg door passeer ik een hotel dat tegen een industrieterrein ligt aangeplakt. De lucht is grijs tot de einder toe. Links Bunderneuland, rechts braakliggend land van Uiterdijken. Eindeloze ‘aangeslijkte kleigronden’, zoals Van der Aa die noemt. Het dode riet langs de Moersloot is in een sierlijke gebogen vorm verhout; in noordoostelijke richting. Op de achtergrond vervagen de verkeersgeluiden van de snelweg naar Duitsland. Aan mijn rechterhand zie ik het huis Flamenco of iets wat erop lijkt. Alle gordijnen dicht; de buitenlamp brandt. Een bordeel, zoals er meer zijn in deze grensstreek. Twee witte kunststof tuinstoelen vallen op in de verregende donkerbruine tuin. Tweemaal in vrij korte tijd rijdt er een politieauto voorbij. Misschien alert op economische asielzoekers.
Het zicht is ongeveer een kilometer. Geluiden en geuren overheersen in deze ruimte. Nauwelijks wind. Een Duitse haan kraait in Bunderneuland. Een enkel vogeltje knispert in het riet. Bij de grote Oldambtsterboerderij aan de Hamdijk maak ik een foto van het silhouet van oude perenbomen en van het voorhuis. Even verder maakt de grens een lichte zwenking naar het oosten. Hier lag de voormalige Booneschans; één van de vele schansen langs de Groningse en Drentse grens met Duitsland; in de zestiende en volgende eeuwen een middel om legers uit het oosten af te schrikken.

Boelo Tijdenskanaal

Al snel moet ik kiezen welke kant ik wil bewandelen van het B.L. Tijdenskanaal. Ik kies voor de oostkant. Het hek is niet hoog en ik vervolg mijn weg over de dijk. Vaag is een tractorspoor te zien. Mijn bergschoenen bewijzen goede diensten op het hobbelige oppervlak. Eigenlijk is de dijk een aaneenschakeling van kletsnatte graspollen. De geluiden hier zijn subtiel. Of er iets lekt of drupt in het kanaal. Een lachende kikker. De roep van een fuut in het bruingele kanaalwater dat langzaam noordwaarts stroomt. Bij een soort betonnen bunkertje maakt een reiger een haakse bocht als hij, over de boomtoppen vliegend, mij plotseling ziet. Ik kruis de draden van een hoogspanningsleiding. Een reutelend geluid, vermoedelijk afkomstig van de isolatoren bij de hoogspanningsmast, bewijst dat elektriciteit ook lawaai kan maken. Bij een bocht van het Tijdenskanaal moet volgens de kaart een grenspaal staan met het nummer 189 II. Mijn nieuwsgierigheid hoe volken hun grondgebied afpalen doet me in een wirwar van struiken en zompige weiden belanden. Om een lang verhaal kort te maken: ik vind die paal niet.
Intussen is de grijze lucht tot druppelen overgegaan; bescheiden maar te zien aan de duizenden kringetjes in het kanaal. De sfeer doet denken aan het gedicht November van Simon van Wattum. ‘Wolken; water hoog in wieken; blaank gruinland en swaarde kaampen’. De dijk gaat over in een beter loopvlak. Kennelijk komen hier meer mensen en voertuigen. In de verte doemt het ijle beeld op van de Wijmeersterbrug.

Kloster Dünebroek

De vermoeidheid slaat toe. Ik sta in dubio of ik nog naar Kloster Dünebroek wil. Het is een van de schakels in de al oude geschiedenis van de strijd tegen het water in Bellingwolde en De Lethe. Op vroege kaarten komt dit kloostergoed al voor, waarvan bekend is dat het in 1391 een Johannieterklooster was. Omstreeks 1600 liep langs dit klooster een vrij brede veenstroom ‘Der Leethe Flüsse’, die bij de Dünebroecker Syll in de Dollard uitmondde. In 1589 is rond deze zijl de Boonerschans door de Groningers aangelegd. Het kloostergoed was zo arm dat noch Oost-Friesland, noch het karspel Bellingwolde, noch de bisschop van Münster er belang bij hadden. In 1904 kwam het grondbezit van dit klooster in handen van Bellingwolder landbouwers.
Bij de brug besluit ik linksaf richting Klostergut te gaan. Een goed geasfalteerde weg voert langs de Flèche, die door de Fransen in het begin van de negentiende eeuw is aangelegd. Langs de weg staan huizen waar Duitsers een patent op schijnen te hebben. Vierkant, bruine baksteen, kleine ramen en in de tuin veel coniferen en rododendrons. Er is weinig opsmuk rond de boerderijen. Wel mesthopen van koeienstront, die het land zijn geur teruggeeft. Bij Am Klostergut sla ik de weg naar een boerderij in. Gelukkig zie ik op het erf een boer en vraag in mijn beste steenkolen-Duits of dit nu de plaats is waar het oude klooster gestaan heeft. Hij bevestigt dit en vertelt dat de huidige boerderij uit het begin van deze eeuw stamt. Bij het ploegen komt hij nog wel eens fundamenten tegen of zware kloostermoppen. Voorheen stond er om het goed een dubbele rij iepen, die echter rond 1920 het loodje hebben gelegd door de iepenziekte. De oude gracht om het klooster is flauw waarneembaar door op het erf staande plassen. Een paar toeristen per jaar vragen naar de geschiedenis van dit huis. Intussen staan zijn zoon en zijn verlegen driejarig dochtertje stil naar die vreemdeling te kijken. Men houdt niet erg van ‘fremde Augen’ in deze streken.

Flèche en Redoute

Terug weer richting Bellingwolde. Opvallend op de topografische kaart is dat bij alle vroegere schansen zoals Nieuweschans, de Booneschans, de Flèche en bij Bourtange de grens in een soort driehoek naar Duitsland uitstulpt. Dat zijn de landmeetkundige ‘veroveringen’ van de redouten, batterijen of schansen. Het duidelijkst is dit te zien bij de herstelde Flèche. Even voorbij het gesloten grenskantoortje sla ik het pad in dat naar de Flèche loopt. Grenspaal 188, precies op de punt van het verdedigingswerk, vereeuwig ik. In de jaren tachtig van deze eeuw zijn deze Flèche en de iets verder gelegen Redoute met bijbehorende grachten in het kader van de ruilverkaveling hersteld. Het is haast niet voor te stellen dat je met deze verdedigingswerken een leger kon imponeren. In het algemeen moest men in deze streken dan ook in de zomer oorlog voeren. ’s Winters waren de zeer weinige toegangswegen onbegaanbaar; laat staan de omringende hoogvenen en natte heidevelden. Vanaf de Flèche heb je een aardig schootsveld op de weg naar Wymeer.
Bij een bosje hoor ik de bladeren vallen. Het is een soort Haagse-Schoolweer: grijze lucht, donkerbruine boomstammen, veel diverse groenen: oneindig stemmig. Boven op de vierkante Redoute groeit het onkruid tot aan mijn knieën. Een stille boel hier.

Lethe

Het is niet echt bekend waar de naam ‘De Lethe’ vandaan komt. Van der Aa geeft voor de plaatsnaam ook Lete, De Leyte of De Leite ‘aan de Moersloot’. Men vermoedt dat het met ‘lee’ ofwel watergang te maken heeft. Het achtervoegsel ’te’ wordt in Drentse plaatsnamen wel verklaard als ‘bos’; vergelijk Wittelte en Amelte. Dan zou de naam kunnen betekenen ‘stroom door het bos’. De naam heeft waarschijnlijk niets te maken met de Griekse mythologische bron uit de onderwereld. Als de schimmen daarvan dronken, vergaten ze alles wat zij in de bovenwereld hadden meegemaakt.
Enkele huizen staan langs de Lethelaan. Als ik een schijnbaar openbaar pad betreed, vliegen twee bijtgrage herdershonden op mij af. Het loopt met een sisser af dankzij de aanwezige eigenaar. Ik bereik het Boelo Tijdenskanaal en sla bij de Lethebrug rechtsaf de Kerkweg in. Na een wandeling van twaalf kilometer staat het water nu ook in mijn schoenen.

Armoede troef

Bij de kerk van Bellingwolde aangekomen, zie ik een bushalte. Ik ben gelukkig op tijd, want zoveel bussen rijden er niet op zaterdag naar Winschoten. De Hoofdweg is een onverwachte verandering in het landschap. ’t Is net of je in een soort herfstsprookje bent binnengelopen. Prachtige boompartijen op de erven en langs de weg bepalen de sfeer, samen met de grote boerderijen en herenhuizen. De weg meandert over de hoogste delen in het landschap. Na vijf minuten stopt een bus aan de overzijde bij de halte. De buschauffeur vraagt of ik mee wil. ‘Gaat u dan naar Winschoten’, vraag ik. ‘Ja, ik rij een rondje door het dorp en kom hier dan toch weer terug’. Lekker warm in de bus na vier en een half uur wandelen. Ik kom in gesprek met hem en hij blijkt in De Lethe geboren te zijn. ‘Vroeger was het hier nog mooier zeker’, zeg ik zo tegen hem. ‘Nee meneer, het was hier slecht. Armoede troef. Mijn vader werkte als knecht en mijn moeder als dienstmeid bij een herenboer, maar zij hadden toevallig niet te klagen, want die boer zei altijd: ‘Als ik het goed heb, moet mijn personeel het ook goed hebben’.
Wilhelmina is hier een keer geweest in de tijd van de werkverschaffing, maar die hadden ze net zo goed in het kanaal kunnen verzuipen. Aan de armoede veranderde niets. Sommige boeren hadden in de herfsttijd wel vijftien arbeiders in dienst. Alle aardappelen moesten nog met de hand gerooid worden’. Hij weet veel van het dorp. ‘Hier stond een hotel, dat tevens een bioscoop en een danszaal had. Voor de oorlog waren alle wegen zandwegen, behalve de Hoofdweg. Als je in De Lethe woonde, ging je met kaplaarzen naar de Hoofdweg en daar deed je je nette schoenen aan als je wilde gaan dansen. Na de ruilverkaveling is het grondwaterpeil hier een halve meter lager geworden, maar tijdens die wateroverlast stond het water tot aan de rand van het Tijdenskanaal. Er is veel veranderd hoor! Mijn ouders zijn nu 82 en 87 jaar. Ze hebben het goed dankzij de sociaal-democratie. Communisme had je hier niet veel, dat was meer in Beerta en Finsterwolde’.
Bij het station in Winschoten stap ik uit de bus en bedank hem voor zijn verhaal. ‘Ja, maar het klopt wel hoor, wat ik heb gezegd’, zegt hij met een veelbetekenende blik. Op het perron zie ik de internationale boemel in de verte aankomen. Nog vol van leegte haal ik een appel uit mijn rugzak.

Literatuur
Van der Aa, A.J., Aardrijkskundig woordenboek van Nederland. 1839.
Hartman, Trijnie, Nieuweschans, Oudeschans, Bellingwolde. Groningen, 1987.
Groninger Maatschappij van Landbouw (Afdeling Bellingwolde), Bellingwolde vroeger en nu. Groningen, 1979.
Wattum, Simon van, Twijstried. Buitenpost, 1980.

Trefwoorden