Velen zijn betrokken bij het waterbeheer. Vooral in het extreem natte jaar 1998 heeft het waterbeheer volop in de belangstelling gestaan. Hoe moet het nu verder? Er ontstaan nieuwe mogelijkheden door de boeren een actieve rol te geven in het waterbeheer en het natuurbeheer, aldus Ir. M.J. Smit, voorzitter van de Milieufederatie Drenthe.

Een veel gehoorde uitspraak als er over waterbeheer wordt gesproken is: Nederland verdroogt en daarom moeten we meer aan vernatting gaan doen. Ook in het natte jaar 1998? Een record is gebroken. De hoeveelheid neerslag tot en met november zorgde er al voor dat 1998 tot nu toe het natste jaar van deze eeuw is. En de kans lijkt groot dat 1998 daarmee het natste jaar van deze eeuw wordt. Of krijgen we nog meer natte jaren? Het KNMI voorspelt voor Nederland minder koude winters, langere hittegolven in de zomer en een toename van de neerslag met 3% tot 2050 en met 6% tot 2100. Rijkswaterstaat gaat uit van een zeespiegelstijging van 25 cm in 2050 en van 60 cm in 2100. Bovendien hebben we in Noord-Nederland nog te maken met bodemdaling. Dit betekent dat het spuien van water op de Waddenzee moeilijker wordt. De zoute kwel langs de kust zal toenemen. Op de hogere zandgronden zal de grondwaterstand in het voorjaar hoger zijn en het watertekort in de zomer zal toenemen. Hiermee wordt het bestaande dilemma van te veel water in winter en voorjaar en te weinig water in de zomer nog vergroot. De waterbewegingen worden heftiger.

Water in overvloed

Gemiddeld valt in Noord-Nederland (Friesland, Groningen, Drenthe) per jaar de respectabele hoeveelheid van circa 7 miljard m3 regenwater. Daarvan verdampt ongeveer 4,5 miljard m3, zodat er bijna 2,5 miljard m3 water overblijft (ter illustratie: ongeveer 5% hiervan is nodig voor de drinkwaterproductie). Het grootste deel hiervan moet elk jaar dus worden afgevoerd. De kunst is nu dit op een zodanige wijze te doen dat aan het gewenste gebruik kan worden voldaan zonder dat er overschotten of tekorten optreden.

Toch verdroging?

Thans treden soms overschotten op en vindt een (te) snelle afvoer plaats. Ook zijn er tekorten: in droge periodes wordt bij Lemmer water vanuit het IJsselmeer ingelaten voor Friesland en Groningen. Via het Meppelerdiep wordt water omhoog gepompt naar het Drentse kanalenstelsel (de opvoerhoogte is hier ruim dertien meter!). Ook is er sprake van verdroging van bepaalde gebieden.
Gemiddeld is de grondwaterstand in Nederland in de laatste veertig jaar met 25 cm gedaald, maar op sommige plaatsen is het wel een meter.
Volgens een inventarisatie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat zijn de aandelen in de oorzaken als volgt:
– 20% door grondwateronttrekkingen van de drinkwaterbedrijven en de industrie;
– 20% door ontwatering van steden en een toename van het verhard oppervlak (wegen, woningbouw) en een toename van de verdamping vanuit natuurgebieden;
– 60% door de landbouw/ruilverkavelingen.

De rijksoverheid wil dat het areaal verdroogd natuurgebied in 2010 ten opzichte van de situatie in 1985 met 40% is verminderd. In 2000 moet de eerste 25% zijn gerealiseerd (deze doelstelling is neergelegd in de Tweede-Kamermotie Lansink/Van Rijn Vellekoop).
De aanpak van de verdroging zou volgens twee hoofdlijnen moeten plaatsvinden: vermindering van het grondwatergebruik door drinkwaterbedrijven, industrie en landbouw en verbetering van de waterhuishouding van verdroogde natuurgebieden.
De vraag is of deze doelstelling in dezelfde mate voor heel Nederland moet gelden. De gedachte om de situatie in de verdroogde natuurgebieden te herstellen overeenkomstig een vroegere situatie (genoemd wordt 1950) vergt bij realisering een drastische aanpassing van de waterhuishouding. Men moet zich echter wel afvragen of dit wel nagestreefd moet en kan worden, gezien de veranderde omstandigheden.

Meer water bufferen

Blijft de vraag hoe het water beter kan worden vastgehouden, waardoor in droge tijden meer water beschikbaar is en minder water van elders behoeft te worden aangevoerd. Eigenlijk wordt hierdoor voor een deel vroegere situatie hersteld. Ten gevolge van de ontginningen is de bufferende werking van de ‘woeste gronden’, thans natuurgebieden genoemd, grotendeels vervallen. De bufferende werking van de hiervoor in de plaats gekomen landbouwgronden is nu eenmaal kleiner. Daarnaast is veel landbouwgrond opgeofferd aan wegen en bebouwing, waardoor de bufferende werking nog kleiner is geworden. Ook is het zo dat de huidige samenleving het niet meer accepteert dat grote gebieden een deel van het jaar onder water staan, zoals vroeger vrijwel elk jaar gebeurde.
Dit betekent dat topafvoeren niet meer te verwerken zijn zonder een door de mens gereguleerd systeem.

Maatregelen

Wat er nu moet gebeuren is binnen het huidige systeem tot een andere wijze van optimaliseren komen. Dit betekent het water langer in de grond vasthouden voor het wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater, zonder schade te veroorzaken aan de verschillende gebruiksfuncties (bebouwde gebieden, grondwaterwinning, natuur, landbouw).
Per gebruiksfunctie kunnen de volgende mogelijkheden worden benut:
1 In de bebouwde gebieden kan ervoor worden gezorgd dat het regenwater niet meer in de riolering terechtkomt. Het kan ter plaatse in de bodem worden geïnfiltreerd of worden opgeslagen voor gebruik in woningen en bedrijven (huishoudwater en proceswater). Hiermee kan ook de vraag naar drinkwater worden gereduceerd en kan de bufferende werking van bebouwde gebieden worden vergroot. Er zijn momenteel diverse proefprojecten op dit gebied.
2 Grondwater reserveren voor hoogwaardige toepassingen zoals drinkwater en proceswater voor bepaalde industrieën (bijvoorbeeld de levensmiddelenindustrie). Hier hoort wel bij dat eerst de vraag naar deze toepassingen zoveel mogelijk is gereduceerd.
3 De landbouw als veruit de grootste grondgebruiker in Noord-Nederland ook een functie geven in het waterbeheer. Ook de bufferende werking van landbouwgronden kan beter worden benut.

Het vergroten van het waterbergend vermogen moet dus worden gezocht in bebouwde kommen, landbouwgronden en langs rivieren en beken die buiten hun oevers moeten kunnen treden; niet in natte natuurgebieden, omdat deze al met water zijn verzadigd, zodat er nauwelijks nog bergend vermogen aanwezig is, tenzij ze onder water worden gezet.
Het vergroten van het waterbergend vermogen kan voor een deel het herstellen van een vroegere situatie betekenen. Gezien de veranderde omstandigheden door bebouwing en andere infrastructuur en de verwachte sterkere afwisseling van natte en droge periodes kan hiermee echter niet worden volstaan. De behoefte aan ‘regelbaarheid’ van het watersysteem neemt toe, maar op een heel andere manier dan tot nu toe gebruikelijk was. Met name in de bebouwde gebieden en in de landbouwgebieden moet een waterbeheer komen dat meer mogelijkheden biedt voor ‘fijnregeling’.

De landbouw moet het doen

Het is niet altijd wenselijk om de landbouw en de natuur te scheiden. Aan de ene kant wordt de landbouw geïntensiveerd en aan de andere kant worden (al dan niet grootschalige) natuurgebieden gecreëerd, met soms een hek eromheen. Hierdoor treedt een groot verlies op van cultuurhistorische waarden. De landbouw moet juist ruimte geven aan natuurwaarden en ook een bijdrage leveren aan de biodiversiteit.
De biologische landbouw is een vorm van landbouw die een dergelijke multifunctionaliteit nastreeft. Hierbij moet nadrukkelijk ook het waterbeheer worden betrokken. Op bedrijfsniveau is het dan beter mogelijk om tot een fijnregeling van het peilbeheer te komen. Een laag waterpeil is daarbij niet altijd nodig; met name tijdens de voorjaarswerkzaamheden (grondbewerking, zaaien, bemesten) worden eisen gesteld aan de draagkracht van de bodem. Tijdens het groeiseizoen zou meer water vastgehouden kunnen worden. Ook binnen een landbouwbedrijf is een zekere spanning tussen de wens van voldoende draagkracht van de bodem en de beschikbaarheid van voldoende water.
In de zomer kan het water minder snel worden afgevoerd, zodat het slootwater kan wegzakken naar het grondwater; hierdoor wordt de grondwatervoorraad aangevuld. Om toch aan de eisen van voldoende draagkracht te kunnen voldoen, kan ondiepe drainage de ontwatering op het perceel verbeteren bij eenzelfde (hoog) slootpeil.
Efficiënter beregenen, het bij gewaskeuze rekening houden met de waterbehoefte en het aanleggen van opslagbekkens zijn maatregelen die een bijdrage leveren aan een doelmatiger waterbeheer. Dat geldt ook voor een zuiniger eigen waterverbruik (drinkwater, spoel- en schrobwater).
Door de ontwatering niet af te stemmen op die van het laagste perceel (dit kan op de hoger gelegen percelen immers ook droogteschade veroorzaken) kan ook tot een beter waterbeheer worden gekomen. Dit betekent dat ook binnen een landbouwbedrijf meer met verschillende peilen kan worden gewerkt. Dit vergt dan wel de benodigde voorzieningen (duikers, stuwen, dammen, drainage, onderbemaling) om dit voor de boeren mogelijk te maken. De waterschappen zouden zorg kunnen dragen voor het tot stand komen van deze voorzieningen, die dan door de boeren zelf kunnen worden beheerd.
Door de landbouw een actieve rol te geven in het waterbeheer ontstaan zeker nieuwe mogelijkheden.

Wat mogelijk is

Alle verdroging in Nederland opheffen, kan niet meer. Door de verstedelijking, de aanleg van wegen en ruilverkavelingen is de inrichting van Nederland zodanig veranderd dat het vrijwel onmogelijk is de gevolgen van al deze ingrepen in de waterhuishouding op te heffen. We moeten nu dan ook kijken hoe we vanuit de bestaande situatie tot een beter waterbeheer kunnen komen.
Zoals aangegeven zijn er nog vele mogelijkheden. Dit is de uitdaging voor het waterbeheer in de komende jaren.