Het is gelukt de mussen terug te krijgen. Tegen de muur boven het dakterras hangt een pagode met een tros viburnumtakken. De mussen zaten altijd in de viburnum totdat het een doorgaande kattenroute werd na de dood van het hondje. Er is gaas om de struik gezet, de voederplaats is aangelegd en nu zijn ze er weer.

Ik zit in de voorkamer op de eerste verdieping van een binnenstadshuis. De open haard is aan en kip scharrelt rond. Het huis is ongeveer honderdvijftien jaar oud, twintig jaar nadat de stad een treinverbinding kreeg gebouwd. Gelegen aan de straat die de westkant van het centrum verbindt met het station, daar waar de Drentse Aa langs het Zuiderdiep om de stad werd heen geleid. Tweede helft achttienhonderd; het begin van het eind van de stad Groningen. Een stad die haar bestaansrecht vooral ontleende aan landbouw, veeteelt en feodale rechten. Het kan geen toeval zijn dat met de toename van het succes van de vrouwenemancipatie tegengesteld evenredig de steden verdwijnen. En dat terwijl ‘stad’ taalkundig vrouwelijk is, procentueel meer alleenstaande vrouwen kiezen voor het wonen in de stad …