De workshops tijdens het Keuningcongres over Dorpslandschappen op 1 april jl. hebben een rijkdom aan materiaal aangereikt. Op basis daarvan zal de praktijkfilosofie dorpslandschappen worden aangescherpt. In navolging van de sprekers van het Keuningcongres spitst het debat zich toe op de benadering als zodanig, en de begrippen die hiermee samenhangen zoals identiteit, en de relatie stad, dorp en landschap. Ook de mogelijke toekomstige transformaties zijn onderwerp van verhitte discussie: aanbreiden, inbreiden, uitbreiden of de ontwikkeling van nieuwe dorpen; men lijkt er nog niet uit te zijn. Een ding is in ieder geval wel duidelijk; een betekenisvolle ontwikkeling van het Noorden kan alleen gestalte krijgen wanneer alle betrokkenen serieus worden genomen en kunnen participeren in het proces.

De dorpslandschappenbenadering wordt door menigeen gezien als een spannende speurtocht. Alleen al de overweldigende belangstelling en dito aanmelding voor het Keuningcongres getuigen van een dergelijke constatering. Tegelijkertijd is sprake van een zekere onenigheid over het gebruik en betekenis van het begrip, zoals ook uit de lezing van Kuypers blijkt. Tevens bestaat er een zekere scepsis ten aanzien van de zin en noodzaak van een afzonderlijke benadering.
Om met het eerste te beginnen. Het is de vraag of het woord dorpslandschappen de lading volledig dekt en wellicht te smal gekozen is. Het woord is nuttig geweest om iets op gang te brengen, om een gevoelige snaar te raken. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat het een wijdere strekking heeft. Het gaat niet alleen om de toekomstige ontwikkeling van dorpen in enge zin, maar het heeft betrekking op de ruimtelijke ordening van de regio als geheel. Er gaat een pleidooi van uit om niet zoals voorheen één uitgangspunt voor heel het land te laten gelden, met hier en daar wat aantekeningen. Ondermeer in het kader van Vijfde Nota is het juist van belang dat er voor het Noorden van het land wordt gekozen voor een eigen benadering.
Dit is des te meer aan de orde, wanneer men bedenkt dat binnen afzienbare tijd de landsgrenzen, en dan met name de grens tussen de provincie Groningen en Duitsland, zullen vervagen. Er wordt nog veel te weinig rekening met deze ontwikkeling gehouden, terwijl de harmonisatie tussen deze twee landen heel snel zal gaan. Juist gezien de min of meer gelijke typering van beide landsdelen, namelijk relatief lege gebieden, kunnen voor het Noorden van het land veel verschuivingen in oriëntatie optreden. Een meer eigenzinnige invulling en dito optreden zouden hiervan het gevolg kunnen zijn.

Scepsis

Er bestaat de nodige scepsis over de introductie van de dorpslandschappenbenadering. Het heeft als zodanig wel enige notie gekregen, maar aan de zin en de noodzaak van een dergelijke benadering wordt door sommigen getwijfeld.
In wiens belang is al die aandacht en energie? Wie heeft eigenlijk last van de negatieve effecten van de transformatie die momenteel gaande is? De grootste ergernis lijkt vooral te bestaan bij de deskundigen, de mensen van buitenaf die met een veelal stadse en nostalgische blik tegen de ontwikkelingen aankijken. Binnen de gemeenten wordt echter nog steeds ervan uitgegaan dat nieuwe inwoners een bijdrage leveren aan het economisch draagvlak van het dorp. Zeker nu er druk is op de woningmarkt, zien veel gemeentebesturen hun kans schoon en willen zij bouwen. Daarnaast maken de mensen die in de dorpen wonen zich er niet zo druk om. Velen van hen ambiëren juist zelf een nieuwe woning aan de dorpsrand. Hoewel verschillende onderzoeken aantonen dat er een groeiende belangstelling is voor de eigen identiteit heeft dat vooralsnog echter weinig invloed op de huidige bouwpraktijk.

Stad en land

Een belangrijk punt is de relatie tussen stad en land, of tussen stad en dorp. Hans Elerie stelt heel scherp dat stad en dorp als twee verschillende werelden tegenover elkaar moeten worden gedefinieerd en als zodanig als uitgangspunt dienen bij het uitwerken van stedelijke en landelijke woon- en werkmilieus.
Het onderscheid tussen stad en dorp is volgens velen echter veel minder sterk dan Hans Elerie ons doet geloven. Dit geldt in ieder geval voor de sociaal-culturele component, waarvan velen zeggen dat deze nauwelijks meer afwijkt van de stad. Tegelijkertijd is dit nu het meest essentiële verschil dat ten aanzien van de Visie Stadslandschappen geponeerd is. Vanuit deze optiek stellen sommigen zich dan ook de vraag of een specifieke dorpslandschappenbenadering wel te verdedigen valt.
Wanneer het onderscheid tussen stad, dorp en land nauwelijks meer te maken is, bestaat het gevaar in algemeenheden te vervallen. Alles wordt dan ‘landschap’. Een aanknopingspunt voor verscheidenheid kan echter zijn om de transformatie van het landschap te koppelen aan de regio-specifieke identiteit. Daarbij stuiten we wel op een lastige vraag: wat is nu precies die identiteit en hoe valt dit te vertalen naar ruimtelijke inrichtingsvraagstukken?
Identiteit op zichzelf is een zoektocht. Daarbij is identiteit altijd omstreden. Identiteit kenmerkt zich door dynamiek en ontwikkeling, terwijl we de neiging hebben om het als statisch gegeven op te vatten. Hierdoor kan de neiging ontstaan dat we ons op een verkeerde manier blindstaren op identiteit. Enerzijds bestaat hierdoor het gevaar te vervallen in nostalgie. Anderzijds bestaat de mogelijkheid dat ontwikkelingen aan ons voorbij gaan, omdat we ze niet (willen) zien.

Programma’s voor het landelijk gebied

Er is stevig gedebatteerd over de mogelijke toekomstige functies voor Noord-Nederland. Over een belangrijk en fundamenteel uitgangspunt is men het evenwel eens. Bij de inrichting van dorpslandschappen zijn zowel de vormgevingsaspecten aan de orde, als de sociaal-economische en de sociaal-culturele dimensie. Wanneer dat van elkaar wordt losgekoppeld, ontstaat het gevaar dat de ambities als los zand door de vingers lopen.
In dit verband wordt door sommigen de economische component enigszins gemist, met name in de zin dat de markt de macht en het geld heeft en dus bepalend is. Een reëlere kijk is noodzakelijk. De sterke aandacht voor vormgeving en inrichting moet op zijn minst in dit perspectief worden bezien. Daarnaast wordt er nog eens uitdrukkelijk op gewezen dat bij het ontwikkelen van in- en uitbreidingen de sociale kant niet mag worden vergeten. Onzorgvuldigheid kan namelijk leiden tot culturele ontwrichting. Schaal en tempo van dorpsuitbreidingen zijn derhalve van essentieel belang.

Eetbaar landschap

Wat betreft de landbouw was niet iedereen het eens met de keuze die Dirk Sijmons, wellicht onbedoeld, maakte tijdens zijn lezing. Bij de keuze tussen een landbouw die globaliseert of een landbouw gebaseerd op een regionale strategie, zou Sijmons pleiten voor de laatste, omdat er geen plek was voor een landbouw die op de wereldmarkt wil functioneren. Een aantal deelnemers is van mening dat voor wat betreft de kleigebieden een duidelijke uitzondering moet worden gemaakt en dat de landbouw moet worden gegund dat zij in de ‘ratrace’ mee mag blijven doen.
Voor de overige gebieden is een regionale strategie aan de orde. Er wordt op gewezen dat een dergelijke strategie kan leiden tot een landbouw die een zogenaamd eetbaar landschap produceert. Dat eetbare landschap gaat grotendeels uit van de huidige beheersituatie en is mengbaar met water en wegen en bedoeld voor gedifferentieerd ruimtegebruik. Een dergelijke keuze impliceert evenwel een betaald -lees gesubsidieerd- landschap, waar bezoekers het product landschap komen bezoeken.
Volgens sommigen is er te weinig visie en aandacht voor wat betreft de witte plekken op de kaart. Blijkbaar is het lastig om in de landbouw een visie te hebben en voorspellingen te doen en een leefbaar platteland goed te definiëren. En zonder definitie is het heel moeilijk om streefdoelen te vast stellen. Niettemin voelen de inwoners van deze gebieden zich de bewoners van het vergeten landschap.
Wanneer het gaat over verbrede plattelandseconomie, dan spitst dit zich in eerste instantie toe op landbouw en recreatie. Maar ook andere functies kunnen een plek krijgen. Ten aanzien van de vrijkomende agrarische bebouwing wordt met name gedacht aan bedrijvigheid. Immers, de wereld is geglobaliseerd en bijvoorbeeld chips worden in elke willekeurige agrarische schuur all over the world geproduceerd. Er wordt gesteld dat gemeenten veel te hermetisch omgaan met het platteland. Het beleid is weinig stimulerend en ook het verbodskarakter dat in bestemmingsplannen nog sterk overheerst moet worden gewijzigd.

Poldermodel

Er wordt zeer divers gedacht over de wijze waarop het landelijk gebied zich mag ontwikkelen als het gaat om nieuwe plekken voor verstedelijking. Sommigen zeggen dat dorpsuitbreidingen gewoon moeten worden toegestaan. Deze zienswijze gaat ervan uit dat mensen blijkbaar op plekken en huizen willen wonen, waar menigeen ze eigenlijk niet wil hebben. Aangezien het weinig zin of effect heeft dit te verbieden, moet deze ontwikkeling gewoon worden gedoogd. Andere mogelijkheden zoals aanbreiden, inbreiden of losbreiden worden daarmee overbodig.
Anderen staan op het standpunt dat er een moment komt waarop het uitbreiden van dorpen wordt stopgezet. In plaats daarvan kan worden overwogen om op enige afstand een nieuwe stad of een nieuw dorp te ontwikkelen. Daarmee kan beter worden ingespeeld op de wijze waarop sommige dorpen nu nog met het landschap verbonden zijn. Door behoud van bestaande dorpen en het ontwikkelen van nieuwe woongebieden wordt het landschap weer leesbaar, gelaagd in de tijd. Bovenal wordt de stagnerende landbouwgebieden een uitgelezen kans geboden. De drastische veranderingen in de landbouw kunnen worden aangegrepen om tot een heel zorgvuldige vorm van vernieuwing, verbetering en versterking te komen. Een belangrijke opgave, die het begrip dorpslandschappen eigenlijk overstijgt.
Vergelijkbaar met de wijze waarop het poldermodel tot stand komt en functioneert is ook hier de waarheid genuanceerder. De nuance zou kunnen zijn om een regie te hanteren waarbij in sommige gevallen wordt aangebreid, mits onder bepaalde voorwaarden, zoals bijvoorbeeld een voorschrift dat bepaald dat alle nieuwbouw met oude stenen gemetseld moet worden. In sommige gevallen wordt uitbreiding echter nagelaten en blijven de oude randen als grens tussen dorp en ommeland bestaan. In dat geval worden op enige afstand van de dorpen plekken voor woningbouw aangewezen. De rol van de politiek zou dus moeten zijn om goed te kijken waar en wanneer interventies worden toegestaan.
Op deze manier wordt nog eens onderstreept dat het begrip dorpslandschappen op diverse schaalniveaus aan de orde is. Belangrijk is het niveau van het dorp, maar ook het bovenlokale of streekniveau en het regionale schaalniveau. Op al die schaalniveaus zijn verschillende identiteiten en verschillende partijen aanwezig, hetgeen eveneens verschillende vormen van organisatie en aanpak noodzakelijk maakt.

Participatie als leidraad voor het proces

Bestemming, inrichting en vormgeving zijn in de dorpslandschappenbenadering een gezamenlijke zaak van bewoners, bestuurders en experts. Niemand heeft het monopolie. Vooral op gemeentelijk niveau is het belangrijk kennis en kunde te ontwikkelen om bewoners mogelijke alternatieven te kunnen bieden, die aansluiten bij de gezochte identiteit.
Vooral tijdens de vierde workshop stonden de thema’s participatie en proces centraal. Veel praktijkvoorbeelden zijn de revue gepasseerd, waarbij dorpsbelangenverenigingen in samenwerking met gemeenten initiatieven oppakken. Daarvan is veel te leren.

Dorpscultuur

Ten behoeve van bewustwording is het belangrijk dat oude en nieuwe bewoners gezamenlijk tot nieuwe inzichten komen. Juist door de vernieuwing van buiten krijgen de zittende bewoners ook weer een ander zicht op de eigen woon- en leefomgeving en dat kan weer nieuwe inspiratie opleveren. Vanuit deze optiek werd een dringende oproep gedaan aan mensen die in dorpen gaan wonen om deel te nemen aan de dorpscultuur en lid te worden van tenminste één dorpsvereniging.
Er zijn ook simpele methoden om die bewustwording te stimuleren, bijvoorbeeld door hele simpele vragen te stellen. Een ander sympathieke manier om mensen bewust te maken is de mensen in de gemeenteraad of de leden van een dorpsbelangenvereniging een filmrolletje mee te geven met de opdracht mooie en lelijke plekken te fotograferen. Veelal blijkt dat over mooi en lelijk vrij veel consensus bestaat.
Een ander ervaringsfeit vanuit verschillende dorpen is het feit dat gemeenten het nog al eens laten afweten. Wanneer een dorpsbelangenvereniging een plan heeft ontwikkeld en dat vervolgens voorlegt aan de gemeente krijgt ze vaak nul op het rekest. De afwezigheid van het lokaal bestuur wordt zelfs als symptomatisch aangeduid. Er lijkt sprake te zijn van een vierde macht die allerlei plannen in voorbereiding of reeds afgerond heeft en die niet luistert. Participatie betekent echter tweerichtingsverkeer: zowel vanuit de overheid, maar ook vanuit de verschillende betrokken groeperingen moet bereidheid bestaan elkaar deelgenoot te maken.

Regie

Het is uiteindelijk de overheid die de verantwoordelijkheid moet nemen. Zij moet duidelijk zijn over de ruimte die ze geeft en ook aangeven welke grenzen en kaders daarbij horen. Ook dient de overheid aan te geven welke ontwikkelingen uiteindelijk dominanter zijn dan het participatieproces, zodat wordt voorkomen dat men op een onverwacht moment voor voldongen feiten wordt geplaatst. Zo was er ergens een prachtig interactief proces opgezet, waarbij uiteindelijk nog tien windmolens aan het programma werden toegevoegd, waar niemand op gerekend had. In feite werd daarmee een bom onder dat hele proces gelegd.
Het wil overigens niet zeggen dat de overheid ook altijd de regisseur van het proces moet zijn. In een regio waar bijvoorbeeld veel wantrouwen is richting overheid of waar sprake is van verstoorde verhoudingen zou goed met een externe partij kunnen worden gewerkt. Ook het oprichten van een nieuwe stichting of een apart netwerk behoren tot de mogelijkheden. De keuze voor de regierol is dus afhankelijk van verhouding tussen de verschillende partijen in een gebied. Op basis van een dergelijke analyse, kan worden bekeken welke organisatie het beste past. Regie betekent dus niet alleen het hebben van ideeën over hetgeen er uiteindelijk uit zou moeten komen, regie betekent ook heel nadrukkelijk dat men een idee heeft over het te volgen en te doorlopen proces.