Greet Bierema werkt sinds vijftien jaar als landschapsarchitect bij vereniging Het Oversticht in Zwolle. Het Oversticht is een genootschap ter bevordering en instandhouding van het landelijk en stedelijk schoon in Overijssel. Alle gemeentebesturen van Overijssel en de gemeente Noordoostpolder zijn lid. De vereniging verzorgt de welstandsadvisering voor deze gemeenten. Daarnaast werken bij Het Oversticht landschapsarchitecten, kunsthistorici en een archeoloog. Zij voeren vooral provinciale taken uit op het gebied van monumentenzorg en ruimtelijke kwaliteit. De nadruk ligt op de ruimte rondom gebouwen, variërend van boerenerven en nieuwe woonwijken tot historische stadscentra.

Bierema was één van de drijvende krachten achter het project ‘Dorpen in het groen’. Dit project probeerde tussen 1994 en 1998 in de het Noord-westen van Overijssel de leefbaarheid te verbeteren door het bewustzijn van de groene kwaliteiten van de leefomgeving te vergroten. Dit kreeg uitwerking in de praktijk door de aanplant van streekeigen groen in tuinen en op erven. Het initiatief voor ‘Dorpen in het groen’ lag bij de provincie Overijssel en de gemeenten Zwartsluis, Brederwiede, Steenwijk en IJssel-ham. Omdat deze regio geldt als achterstandsgebied, werd subsidie van de Europese commissie binnengesleept. Het project vindt navolging in veel andere dorpen in Overijssel.

‘Toen ik bij Het Oversticht kwam werken, keek men alleen maar naar de kwaliteit van de gebouwen, niet naar de relatie tussen de gebouwen en het landschap. Wel bestond het idee dat gebouw en omgeving niet los van elkaar gezien konden worden. Daarom ben ik aangetrokken. Ik was afgestudeerd op boerenerven. Daarom lag het voor de hand dat ik me specialiseerde in de relatie tussen huis en tuin. Anders dan sommige andere landschapsarchitecten ben ik altijd gefascineerd geweest door de cultuur en natuur in tuinen en op erven. Daarin spelen het kleine, tastbare en schijnbaar onbelangrijke een grote rol. Het geheel is immers een optelsom van ontelbare kleine dingen.’

Streekeigen groen

‘Streekeigen groen zijn bomen en struiken die karakteristiek zijn voor een bepaald gebied. De verschillen tussen streken verwijzen naar de bodemstructuur en de waterhuishouding, maar ook naar de economie en de cultuurhistorie van een streek. Streekeigen zijn bomen en struiken die je aantreft in houtwallen en achterop het erf van boerderijen. Maar streekeigen is meer. Het wordt ook bepaald door de tuincultuur. Zo vind je in heel Noord-Europa de rode beuk, maar niet overal. Van oudsher komt de boom bijvoorbeeld niet voor in Staphorst. Het was namelijk een dure boom, en Staphorst lag op schrale grond. De boeren daar hadden vroeger geen geld voor luxe statussymbolen. Ze hadden geen tuin en hadden alle grond nodig voor hun bedrijf.’

‘Ik ben begonnen met het opstellen van streefbeelden: ik bracht de karakteristieken van de landschappen in kaart. Daarna zijn we met mijn verhaal de boer op gegaan. Overal hebben we het aan de dorpsbewoners gepresenteerd. Ons project was grotendeels afhankelijk van hun medewerking. We richtten ons op het privé-terrein van mensen en dat betekende dat je niets kon opleggen of afdwingen. We moesten de mensen proberen te overtuigen waarom het zin had dat wij ons met hun tuinen bemoeiden. Dat lukte wonderwel, niet in de laatste plaats dankzij de contacten van onze veldwerker Hans Dijkstra.’

Tuin op de schop

‘Sommigen namen na zo’n presentatie hun hele tuin op de schop. Mensen konden bomen en struiken met een flinke korting aanschaffen, maar gratis was het niet. Het was interessant om te zien dat de nieuwkomers het voortouw namen. De lokale bevolking volgde. Ook de boeren krijgen langzamerhand oog voor het landschap. Het besef van het landschap als visitekaartje van de landbouw dringt door. Ik zie de aandacht verschuiven van kwantiteit naar kwaliteit. Van produceren in zo groot mogelijke aantallen naar duurzaamheid en behoud van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.’

‘Gemiddeld heeft 16% van de gezinnen in de dorpen aan het project meegedaan. Dat is een enorme score. Het zegt een aantal dingen. In de eerste plaats dat onze inschatting juist was dat het eigene en authentieke in de belangstelling staat. De wereld wordt steeds groter. Daarom hebben mensen de tegengestelde neiging om zich te verdiepen in hun eigen omgeving. Vergelijkbare projecten in Noord-Nederland hadden aangetoond dat er grote belangstelling bestaat voor het streekeigene, voor de identiteit van de woonomgeving.’

‘Ook hadden we het goed georganiseerd. Als boerendochter weet ik uit de praktijk iets van plattelandssociologie. Naast formele leiders, zoals de burgemeester en de gemeentesecretaris, hebben in het dorpsleven informele leiders grote betekenis. Als je die niet bij je plannen betrekt, heb je geen kans van slagen. We hebben daarom overal contact gezocht met de verenigingen voor dorpsbelangen. Daarvan hebben we veel profijt gehad. Ook hebben we er een feest van gemaakt, een soort boomfeestdag voor volwassenen. Dat soort gebeurtenissen krijgt een plaats in het collectieve geheugen van een dorpsgemeenschap.’

Conifeer

‘Je kunt mensen niet verbieden om coniferen te planten, hoewel ik dat soms wel eens zou willen. Met een conifeer is op zich niets mis. De boom is ooit in Nederland in de mode gekomen als onderdeel van de Engelse landschapsstijl, maar is een eigen leven gaan leiden. Maar een conifeer moet niet in een haag staan. Zo’n boom moet rondom ruimte hebben. Dan komt hij tot zijn recht. Het is een beetje als met de spoorbiels. Die is geïntroduceerd door Mien Ruijs, de beroemde pionier van de tuinarchitectuur in Nederland. Het was oorspronkelijk een decoratief, betaalbaar architectonisch element, maar er zijn allerlei woekeringen opgetreden in de vorm van reusachtige planten- en bomenbakken, zitkuilen en massieve terreinafscheidingen. De spoorbiels is een goed voorbeeld van wat er gebeurt als je een element op een oneigenlijke manier gebruikt: het gaat de mensen op een gegeven moment gigantisch tegenstaan. Waar het bij een project als ‘Dorpen in het groen’ om gaat is dat je op een stijlvolle, sobere manier de schoonheid van het landschap versterkt. Op die manier doe je een diepte-investering in de kwaliteit van de leefomgeving.’