De huidige plannings- en ontwerppraktijk worstelt in haar omgang met het landelijk gebied met een identiteitscrisis. Wie de uitkomsten van de Nieuwe Kaart van Nederland in het noordelijk landsdeel overziet en vervolgens de moeite neemt om enkele ingekleurde vlakken tot op het planniveau te bekijken, komt al snel tot de conclusie dat samenhang in een ruimere context ontbreekt en dat men nauwelijks heeft gezocht naar aansluiting bij de regionale identiteit. De plannen lijken in zichzelf gekeerd en soms het resultaat van een willekeurige 'landing'. We worden geconfronteerd met de gevolgen van een sectorale planningstraditie die het landschap thematiseert en fragmenteert, terwijl regionale identiteitsdragers worden genegeerd. Nieuw Nederland begint op zichzelf te lijken en wordt, als we niet oppassen, een optelsom van themaparken en 'eco-dromen'.

Het gefragmenteerde landschap

Het gebrek aan regionale samenhang in de planvorming is vooral ook een gevolg van de bestuurlijke versnippering en de concentratie van bevoegdheden op het laagste, uitvoerende niveau. Een herverkaveling van verantwoordelijkheden en samenwerking in regionale verbanden is een eerste voorwaarde in de strijd tegen het gefragmenteerde landschap. Maar daarnaast moet een oplossing worden gezocht voor de ‘ontstreking’ van ontwerp en vormgeving. Deze is vaak het gevolg van vakinhoudelijke eenkennigheid die een vruchtbare kruisbestuiving tussen elkaar aanvullende vakgebieden in de weg staat. Belangrijk is ook dat we meer greep krijgen op de inhoud van ‘regionale identiteit’ en de betekenis ervan voor het ontwerpen op regionaal niveau.
Modernisering en mondialisering hebben geleid tot een ‘ontstreking’ van de geografische ruimte. De tijd dat de regio nog als een zelfordenend kader kon worden beschouwd ligt al ver achter ons. Veel actuele ontwikkelingen en ingrepen staan in feite los van ‘overgeleverde’ regionale structuren. Als we het nu hebben over de regio als integratiekader dan praten we in feite over landsdelen.

Het landschap als kunstwerk

Toch steunt de verscheidenheid van onze regionale landschappen nog voor een belangrijk deel op identiteitsvormende processen uit het verleden. Bovendien hebben we te maken met een zekere mate van traagheid waarbij veranderingen zich autonoom schikken naar de structuur van het cultuurlandschap.
Dat alles neemt niet weg dat we nu geconfronteerd worden met een versneld proces van fragmentatie en uniformering, vaak aangewakkerd door een ongeremde vernieuwingsdrang die weinig heeft met identiteit en context. Steeds meer dringt het besef door dat de continuïteit van de overgeleverde topografie veel meer moet worden benut waardoor vernieuwing in een doorzichtige (ruimtelijke) samenhang komt te staan met ontwikkelingen in het verleden. Deze opwaardering van het landschap als ‘kunstwerk’ sluit aan bij de Nederlandse maakbaarheidstraditie en moet in de eerste plaats gezien worden als een inrichtings- en ontwerpopgave1.
Maar het landschap is een kunstwerk dat nooit af is. Het is een levend organisme dat onder invloed van maatschappelijke krachten zich continu transformeert en verder ontwikkelt. Eén van de belangrijkste opgaven van de identiteitsstrategie is om in deze tijd van dynamiek en grootschalige functiewijzigingen het proces van fysieke identiteitsvorming op gang te houden en vorm te geven.

Identiteitsstrategie

Het zoeken naar de eigenheid van een gebied, de genius regionis, vormt een voorwaarde voor de uitwerking van een identiteitsstrategie2. Op dit schaalniveau zoekt men naar een doorgaande lijn tussen verleden en toekomst en naar een zekere balans tussen traagheid en dynamiek. Deze ambities komen in zicht wanneer we erin slagen de veranderingen bij te sturen en vorm te geven en vervolgens te enten op de continuïteit van ecologie, landschap en cultuurhistorie. Dit impliceert overigens niet dat vernieuwing op de reservebank moet plaatsnemen. In tegendeel. Vernieuwing wordt juist ingezet als spits om de bestaande identiteit verder te profileren en om het proces van identiteitsvorming op gang te houden.

Stigmatisering

Op het pad van de identiteitsstrategie ligt echter een verraderlijke valkuil. Regionale identiteit wordt in brede kring nog steeds opgevat als de verbeelding van de rurale idylle, opgeleukt met streekfolklore en oude ambachten. We raken dan al gauw verzeild in de wereld van stammentheorieën, volkskarakters en oeroude tradities. Deze identiteitsconcepten uit het interbellum zijn sterk ingekleurd door de laat-romantiek, pseudo-wetenschappelijke theorieën en ideologische beeldvorming. En hoewel wetenschappelijk achtergehaald, spelen flarden van deze gestandaardiseerde identiteit nog steeds een rol in de beeldvorming over het platteland.
Minder bekend is dat deze stereotypen ook een rol hebben gespeeld in de beeldvorming over de ouderdom en het ontstaan van regionale cultuurlandschappen. We zouden in dit verband kunnen spreken van een stigmatisering van het landschap waarbij, naar het voorbeeld van de volkskunde, de continuïteit voorop stond. Deze statische concepties vormden de voedingsbodem voor ideaaltypische classificaties en leidden uiteindelijk ook tot fixatie op topografische kaartbeelden uit de vorige eeuw.
Onderzoek vanuit verschillende vakdisciplines hebben de laatste decennia echter aangetoond dat ons sociaal-economische verleden ook in de periferie veel dynamischer is geweest dan men tot voor kort voor mogelijk hield en dat dit z’n uitwerking had op een steeds veranderend landschap. Zelfs arcadisch ogende beekdallandschappen op het Drents plateau blijken vaak jonger dan sommige veenkoloniale landschappen in de Hunzelaagte3.

Identiteit als opgave

Het in beeld brengen van de landschappelijke dynamiek in al z’n veelvormigheid en samenhang vormt een belangrijke opgave van de historische geografie. Daarbij gaat het niet alleen om de verandering van landschapsvormen en structuren, maar vooral ook om het proces achter die ontwikkeling. In deze historische interactie tussen cultuur en natuur staat de ecologische verhouding van de mens met zijn leefomgeving centraal4. Dit accent op ontwikkeling en ecologie kan de huidige randpositie van de historische geografie ombuigen in een voorhoederol bij de uitwerking van een identiteitsstrategie.
De ontmythologisering van het landschap is een voorwaarde voor de aansluiting bij de hedendaagse dynamiek en zal zeker niet leiden tot een cultuurarm landschap. In de vele archieven die ons land rijk zijn ligt nog een maagdelijke rijkdom aan bronnen die het ‘verborgen landschap’ kunnen ontsluieren en vele nieuwe betekenissen kunnen toevoegen. Het moderne cultuurlandschap is veel betekenisvoller dan we ooit hebben vermoed!
De operationalisering van identiteit en de vormgeving van een identiteitsstrategie in het gebiedsgerichte beleid plaatst ons voor een lastig dilemma. Identiteit is een zeer complex begrip met verschillende
betekenislagen. Het gaat niet alleen om ecologie en een historisch gelaagd landschap, maar ook om het maatschappelijke proces van betekenisgeving en beeldvorming (imago).
Helaas biedt ook de wetenschap ons geen objectieve maatstaf voor de vaststelling van regionale identiteit. De ruimtelijke verscheidenheid en het geografische krachtenveld zijn heden ten dage zo complex verweven dat op basis van objectieve criteria geen algemeen geldende regionale indeling kan worden gemaakt. Regio’s zijn anders gezegd mentale constructies die alleen op basis van een beperkt aantal criteria kunnen worden vastgesteld. Zo kan de onderzoeker een regio vaststellen op basis van een agrarisch cultuurlandschap, zoals een wierden- of esdorpenlandschap. Maar evengoed kunnen beide landschappen samenvallen in de context van een stadsgewest.
Ondanks deze culturele bepaaldheid is het geografische begrip regionale identiteit tot op zekere hoogte objectiveerbaar omdat deze is geworteld in de ecologische setting en de topografie van het landschap. Bovendien is er ondanks modernisering en verluxing, zeker in het Noorden, nog steeds sprake van een herkenbare en streekgebonden bouwcultuur. Voor het proces van planvorming en ontwerp is het van belang om meer greep te krijgen op deze regionale verscheidenheid. Er is duidelijk behoefte aan een nieuwe interdisciplinaire aanpak die de fysieke identiteitsdragers in hun regionale samenhang opspoort en ‘identificeert’.
Toch moeten we niet de illusie koesteren dat ‘identiteit’ in al z’n complexiteit en veelvormigheid op de kaart kan worden gezet en geduid. Het is verstandig om de definiëring en operationalisering van identiteit te koppelen aan de veranderingen die een gebied of een plek te wachten staat. Deze koppeling van verandering aan identiteit vormt de essentie van een identiteitsstrategie. De ‘identificatie’ kan op verschillende schaalniveau’s plaatsvinden. In de praktijk zal de keuze bepaald worden door de schaal van de transformatie waarmee de ontwerper wordt geconfronteerd. Men kan op zoek zijn naar de identiteit van een plek, van een ruimere woonomgeving (stads- of dorpslandschap) of de karakteristiek van een streek.

Kentering

De laatste tijd is duidelijk sprake van een omslag in het denken over de omgang met ruimtelijke identiteit. Zo loopt al enige jaren het project Belvedere. Doel van dit project is om een gezamenlijk en integraal rijksbeleid voor cultuurhistorie en ruimtelijke ordening te ontwikkelen. Het accent ligt op de relatie tussen cultureel erfgoed en leefomgeving en met name op de kansen die cultuurhistorie biedt bij het tot standbrengen van ruimtelijke kwaliteit en het verdiepen van de identiteit5. In de onlangs uitgebrachte Startnota ruimtelijke ordening ter voorbereiding van de Vijfde Nota wordt ‘culturele identiteit’ zelfs als een ontwikkelingspotentie gezien voor de vitalisering van stad en landschap6. Tenslotte is er nog een vrij recent initiatief van de Raad voor het Landelijk Gebied die een advies heeft uitgebracht over het behoud van verscheidenheid en identiteit van landelijke gebieden7. Opmerkelijk van al deze hoopgevende initiatieven is, dat er geen duidelijke relatie wordt gelegd naar de directe woonomgeving in het landelijk gebied, terwijl de eerder genoemde Raad maar liefst acht miljoen Nederlanders als bewoners van het platteland beschouwd. De kansen voor een identiteitsstrategie van onderop, door koppeling van sociale identiteit met het bijzondere karakter van de leefomgeving, worden zo onbenut gelaten.

Dorpslandschap als beleidskader

De dorpslandschappenbenadering kan gezien worden als de uitwerking van een regionale identiteitsstrategie op het niveau van de plaats, de genius loci als verbijzondering van de genius regionis.
De essentie van een dorpslandschap is de relatie tussen nederzetting en omringend landschap. Deze relatie kreeg landschappelijk vorm en identiteit door een langdurig samenspel tussen agrarische bedrijfsstijl en buitengebied. De vraag is of het in deze tijd nog wel zin heeft om zo’n historisch bepaalde landschappelijke eenheid als uitgangspunt te kiezen voor beleid. In de meeste dorpen is immers geen sprake meer van een functionele samenhang met het buitengebied nu de landbouw zich steeds verder heeft verwijderd van het dorp als woongemeenschap. Bovendien oriënteert de moderne woonforens zich voor werk en ontspanning op een regio die vele malen groter is dan het oorspronkelijke dorpsgebied. Ook kan niet worden ontkend dat de samenhang van veel oorspronkelijke dorpslandschappen is aangetast door allerlei bovenlocale ingrepen en functieveranderingen. Toch is het zinvol om de actuele betekenissen van het begrip dorpslandschap nog eens op een rijtje te zetten, alvorens het af te doen als een museale conceptie.
In de eerste plaats bestaat het dorpsgebied als sociaal-ruimtelijk concept in de hoofden van de dorpsbewoners. Ook in het buitengebied zullen de meeste bewoners zonder haperen kunnen aangeven tot welk dorp zij behoren. Dorp en buitengebied vormen ook in de woongemeenschap nog steeds het ruimtelijke kader voor zelforganisatie. Zo hebben dorpsbelangen, plattelandsvrouwen, schoolverenigingen, jachtcombinaties, milieu-groepen, historische werkgroepen e.d. het dorpsgebied als actieradius.
Een tweede betekenis heeft te maken met de landschappelijke identiteit. In veel gevallen, en dat geldt zeker voor het Noorden, vertonen nederzetting en landschap nog een duidelijke samenhang en vormen dorpslandschappen daarom een vanzelfsprekende context voor een cultuurhistorisch beleid. En op een veel grotere schaal vormen de dorpslandschappen de bouwstenen voor regionale identiteit en een interessant aanhechtingspunt voor een cultureel streekbewustzijn.

Verscheidenheid

De Atlas van Nederland uit de jaren zestig geeft nog een mooi overzicht van de verschillende nederzettingstypen in Noord- Nederland. Weliswaar is dit cultuurhistorische mozaïek door verstedelijking en ruilverkavelingen hier en daar van kleur verschoten en gefragmenteerd, maar nog steeds drukken de dorpslandschappen een nadrukkelijk stempel op de identiteit en verscheidenheid van de Noordruimte.zie pagina binnenkant omslag in deze editie
Essentieel is ook de relatie van het dorpslandschap met de fysisch-ecologische onderbouw. Dorpslandschappen zijn het resultaat van een eeuwenlange wisselwerking tussen cultuur en natuur. Zij leveren nog steeds het raamwerk voor een duurzaam ecologisch systeem en vormen met name in het kleinschalige esdorpenlandschap van de Drentse Aa een kansrijk referentiekader voor de koppeling van landschapsbehoud en natuurbescherming8.
Tenslotte is een niet onbelangrijk gegeven dat in het Noorden de dorpslandschappen de leefomgeving vormen voor een aanzienlijk deel van de Noordelijke bevolking. Onderzoeken hebben aangetoond dat de mogelijkheden voor recreatie in de directe woonomgeving een steeds belangrijkere rol gaan spelen als vestigingsfactor. Toegankelijkheid van het dorpsgebied draagt bij aan het toekomstig woongenot en vormt een tegenwicht tegen de groei van de recreatiemobiliteit.

Dynamiek en verandering

Dorpslandschappen vormen als landschappelijke entiteiten een interessant ontwikkelingskader voor nieuw beleid. Nu de landbouw als belangrijkste grondgebruiker steeds minder tegenspel biedt tegen de claims van andere sectoren wordt het tijd voor een nieuwe visie op de relatie dorp en buitengebied. Uit vrees voor ongewenste suburbanisatie heeft men altijd verzuimd een duidelijke koers uit te zetten voor het wonen in het landelijk gebied. Maar het landschap op z’n kop zetten zonder een toekomstvisie op het wonen en de levensvatbaarheid is in deze tijd vragen om moeilijkheden.
Veel dorpen zullen binnenkort of op iets langere termijn te maken krijgen met zaken als verstedelijking, natuurontwikkeling of de heroriëntatie van de landbouw. Zo liggen in het Noorden een niet onbelangrijk deel van de dorpen tegen een z.g. ecologische hoofdstructuur. In het belangrijkste stedelijke veld dat bestuurlijk is vertaald in de Regiovisie Groningen/Assen liggen ruim 50 dorpen. En alleen al rond de Blauwe Stad en langs de Hunze liggen respectievelijk zes en tien dorpen die direct worden geconfronteerd met de gevolgen van een herinrichting. Daarnaast zullen de infrastructurele aanpassingen en de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen hun uitwerking hebben op de toekomstige verschijningsvorm van veel dorpslandschappen.

De taal van het dorpslandschap

Bovenlocale ingrepen en modernisering worden in brede kring nog opgevat als een noodzakelijk kwaad òf als een bedreiging voor de identiteit van het landelijk gebied. In het gunstigste geval zoekt men naar een verzachting of een camouflage van de ingrepen. Nog zeldzaam is de praktijk waarbij de nieuwe ontwikkelingen worden benut om de ruimtelijke samenhang te verbeteren en de identiteit een nieuw profiel te geven. Ontwerpers kunnen deze transformatie ruimtelijk regisseren en esthetisch vormgeven, maar een voorwaarde is wel dat zij de historische gelaagdheid van het landschap weten te vertalen in hun plannen. Om het wat plastischer te formuleren, zij dienen de taal van het moderne dorpslandschap te verstaan en op te nemen in hun vaktaal.
Het gebruik van de taal als metafoor voor het landschap is niet nieuw. Er is niet veel fantasie voor nodig om de verschijningsvorm van een landschap op te vatten als een vormen- en beeldentaal met een veelheid aan betekenissen. De Amerikaanse landschapsarchitecte Anne Whinston Spin beschouwt de taal van het landschap als onze moedertaal, die kan worden gesproken, geschreven, gelezen en verbeeld9. Een belangrijke taak van vormgevers is volgens Spirn het herontdekken en vernieuwen van de landschapstaal en dat vereist ‘..het vinden en verbeelden van nieuwe metaforen, het vertellen van nieuwe verhalen en het scheppen van nieuwe landschappen.’
In de vorige eeuw waren dorpen min of meer autonome werkgemeenschappen waarin de agrarische bestaanswijze de vorm en betekenis van de landschapstaal bepaalde. De gemeenschappelijke beleving en het eenduidige karakter van het dorpslandschap vinden we terug op de oude veldnamenkaarten van dorpsgebieden. In feite vormen zij de ruimtelijke neerslag van een collectief geheugen van een voorbije dorpscultuur waarin de verhouding met natuur en landschap tot uitdrukking wordt gebracht.
Het dorpslandschap van het moderne en pluriforme woondorp is minder eenduidig en heeft veel meer betekenislagen gekregen. In de eerste plaats zijn er andere grondgebruikers bijgekomen. Het zijn niet alleen meer de boeren die het dorpslandschap vormgeven en inrichten, maar ook natuurbeheerders, waterwinners en recreatieondernemers. Naast deze nieuwe groepen producenten zijn er ook nieuwe groepen consumenten op de toneel verschenen. Zij zien het dorpslandschap als een ruimte om in te wonen en te recreëren. Al deze verschillende bewonersgroepen spreken niet meer de dezelfde landschapstaal. Of anders gezegd, in het moderne dorp zijn verschillende taalspelen in omloop, die elkaar kunnen aanvullen maar elkaar ook kunnen tegenspreken.
En dat is nog niet alles. Vormgevers en ontwerpers die zich in de taalstrijd van het moderne dorpslandschap mengen, hebben ook te maken met de vaktaal van deskundigen, beleidsmakers en bestuurders. De huidige hoogconjunctuur heeft onze vernieuwingsdrang zo hoog opgeschroefd dat we ons geen tijd meer gunnen in een vormgevingsoefening in continuïteit. Op kille wijze wordt het cultuurlandschap verkokerd in diverse gebruiksfuncties waardoor de oorspronkelijke samenhang in een vreemd spanningsveld komt te staan. In deze taalstrijd tussen sectorenvocabulair verliest de taal van het dorpslandschap aan betekenis en inhoud.
In deze spraakverwarring moet gezocht worden naar een nieuwe vormentaal die aansluiting zoekt bij de grammatica (continuïteit) van het dorpslandschap en nieuwe betekenissen toevoegt. Deze taalvernieuwing moet niet leiden tot een verkrampt purisme dat het dorpslandschap nostalgiseert. Nieuwe functies moeten niet a priori worden weggestopt, maar worden beoordeeld op hun bijdrage aan de taalverrijking van het nieuwe dorpslandschap.

Noten

1 D. Sijmons, Nederland weer kunstwerk!, in: Landschap, Amsterdam, 1998
2 E. Luiten, Ontwerpen met landschappelijke antecedenten, in: Landschap, D. Sijmons, Amsterdam, 1998
3 H. Elerie, Terug naar de bronnen van het landschap, in: Noorderbreedte, nr.3, 1995
4 J.N.H. Elerie, Weerbarstig land, Groningen, 1998
5 Belvedere Nieuws, nr.1, jaargang 1, augustus 1997
6 De ruimte van Nederland, Startnota ruimtelijke ordening 1999, Sdu Uitgevers, Den Haag, 1999
7 Made in Holland, Publicatie RLG, 99/2
8 H.T. Waterbolk, Behoud van het historische cultuurlandschap verdient voorrang, in: J.N.H. Elerie en C.A.M. Fleischer-van Rooijen (red.), Omstreden ruimte, Groningen, 1994
9 A. Whinston Spirn, De taal van het landschap, in: Blauwe kamer, nr.3, juni 1998