Het proces van de dorpslandschappenbenadering verschilt in een aantal opzichten van andere praktijken van ruimtelijke inrichting en ontwerp. Bij dorpslandschappen ligt het accent vooral op het lokale initiatief en bewonersparticipatie. Deze bottom-up strategie komt niet voort uit een modieus beleidsthema, maar is een logisch gevolg van de wijze waarop de huidige plattelandssamenleving zich heeft georganiseerd.

In het Noorden hebben bijna alle dorpen, met uitzondering van de grotere hoofdkernen, een eigen bewonersorganisatie in de vorm van een dorpsbelangenorganisatie. Deze lokale verenigingen zetten zich sinds jaar en dag in voor de leefbaarheid van het dorp in de meest brede zin. Bijna alle kleine dorpen hebben zich op provinciaal niveau weer verenigd in zelfstandige belangenorganisaties, die dankzij professionele ondersteuning al sinds de jaren zeventig ervaring hebben met het opzetten en uitvoeren van diverse projecten. Het spreekt voor zich dat dit indrukwekkende rurale netwerk een interessante voedingsbodem kan vormen voor vernieuwing.
Hoewel de voorwaarden voor sociale implementatie dus gunstig lijken is de maatschappelijke worteling van de dorpslandschappenbenadering geen vanzelfsprekende zaak. De introductie van de kwaliteitsvraag met betrekking tot de woon- en leefomgeving is niet nieuw. Projecten als ‘Woningen in boerderijen’, ‘Dorp in ’t Groen’ en ‘Landschappelijk Bouwen’ hebben aangetoond dat de huidige dorpssamenleving ook ontvankelijk is voor het kwaliteitsaspect. De breedte en diepte van de dorpslandschappenbenadering vereist echter een nieuw bewustzijn en een omslag in het denken. De huidige belangenbehartiging leunt nog teveel op versleten paradigma’s van de werkgemeenschap waarin groei en behoud van voorzieningen voorop staan. Daartegenover zien we een duidelijke trend tot rurale vernieuwing waarop de dorpslandschappenbenadering geënt kan worden. Deze vernieuwing lijkt zich steeds meer te wortelen in de pluriforme praktijk van de nieuwe dorpssamenleving waarin de kruisbestuiving tussen landelijke en stedelijke levensstijlen steeds meer vruchten begint af te werpen. In feite hebben we hier te maken met een vergelijkbare trend in sommige oude stadswijken waar maatschappelijke veelvormigheid heeft geleid tot sociaal-culturele vernieuwing.

Regionale identiteit als drager

Interessant in dit verband is de opleving van de topofilie. In onze verstedelijkte samenleving tekent zich een duidelijke voorkeur af voor plaatsgebonden authenticiteit en regionale identiteit als dragers voor een divers woonmilieu. Naast natuur en landschap, vormen cultuurhistorie, historische gelaagdheid en de gebouwde omgeving belangrijke onderleggers voor deze postmoderne vormen van ‘plaatsliefde’.
De opbloei van de topofilie wordt op lokaal niveau op verschillende manieren beleefd en uitgedrukt. Een van de meest bekende uitingsvormen zijn de talrijke uitgaven van historische plaatsbeschrijvingen die vaak in eigen beheer worden geproduceerd en uitgegeven. Helaas worden deze vormen van plaatsbewustzijn zelden doorvertaald naar de dagelijkse praktijk van vernieuwing en transformatie. Wel is er sprake van een zekere weerzin tegen de wijze waarop in de laatste jaren veranderingen in het dorpslandschap worden doorgevoerd. Deze groeiende kritiek op standaardisering en eenzijdig functionalisme zou wel eens de voorbode kunnen zijn voor een nieuw lokaal bewustzijn dat vorm kan geven aan een identiteitsstrategie.
De meeste belangenorganisaties hebben tegenwoordig een goed overleg met hun gemeentebestuur over allerlei zaken betreffende het woonklimaat en de woonomgeving. Het grote succes van projecten als ‘Dorp in ’t Groen’ en ‘Landschappelijk bouwen’ laat zien dat de tijd rijp is voor een verbreding van de belangenbehartiging met een identiteitsstrategie. De lokale verenigingen kunnen zich hierbij laten ondersteunen door hun provinciale organisaties. De laatste zouden de dorpen kunnen helpen bij de uitwerking van nieuwe vormen voor het opdrachtgeversschap.

Nieuwe methodieken

Lokaal bewustzijn, initiatief en kennis vormen belangrijke bouwstenen van de Dorpslandschappenbenadering, maar daarmee is het bouwwerk nog lang niet compleet. Veel veranderingen op lokaal niveau kunnen alleen begrepen worden vanuit de veel bredere regionale context. Dat geldt in het bijzonder voor grootschalige ontwikkelingen zoals de realisering van een Ecologische Hoofdstructuur, een waterwinningsproject of een verstedelijkingsopgave die zich onttrekken aan de grip van de lokale samenleving.
Op dit bovenlokale niveau moeten nieuwe methodieken worden ontwikkeld die de maatschappelijke participatie in het planningproces garanderen en die aansluiten bij de pluriforme behoeften van de moderne plattelandssamenleving. Participerend ontwerpen, met scenario’s en ontwerpvisies als instrumentarium, is een veelbelovende methodiek die zich bij uitstek leent voor de aanscherping van het streekdebat. Pas na de vaststelling van zo’n regionale ontwerp- of structuurvisie kan op het lokale niveau een inzichtelijk beeld worden gevormd van de te verwachten veranderingen en de betekenis daarvan voor de toekomstige woon- en leefomgeving.
Plannen zijn gebaat bij een consistent programma dat wordt ingebed in een structuurvisie met een objectiveerbaar ambitieniveau. Het is bemoedigend dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het initiatief heeft genomen voor de uitwerking van een methodiek voor gebiedsgericht beleid in het landelijk gebied. Het succes ligt in een goed geoliede intergemeentelijke samenwerking en de acceptatie van een provinciale regisseursrol. De partners moeten bereid zijn bepaalde bevoegdheden tijdelijk onder te brengen in een gebiedscommissie die onafhankelijke instellingen zoals de Dienst Landelijk Gebied (DLG) met voorbereidende taken kan belasten. Daarnaast moet het conceptprogramma zo flexibel zijn dat er ruimte is voor interactie met de pluriforme streeksamenleving die ook zichtbaar moet worden in de uiteindelijke ontwerpvisie.
De uitwerking van een gebiedsgericht beleid is ook essentieel voor een opwaardering van de fysieke kwaliteit op dorpsniveau. De lokale kwaliteiten zijn immers ingebed in een regionaal raamwerk met een grote diversiteit aan woonmilieus die zich onderscheiden in functie, vorm en ontstaanswijze. Daarnaast is de ontwikkeling van een bovenlokale methodiek noodzakelijk omdat veel verandering in de dorpen het gevolg zijn van ontwikkelingen op regionale schaal. Dat geldt niet alleen voor een complex verschijnsel als verstedelijking, maar ook voor ingrepen in de rode, groene en blauwe infrastructuur. Adequaat anticiperen op deze veranderingen is alleen mogelijk in een regionale context.

Recente initiatieven

In het Noorden is een aantal interessante initiatieven op gang gezet die schoolvoorbeelden kunnen worden van samenhangende plattelandsvernieuwing op regionale schaal. De herinrichtingsprogramma’s van de Blauwe Stad, de Hunzelaagte en Duurswold zullen grote gevolgen hebben voor het toekomstige woonklimaat van de omliggende dorpen. Ondanks de hoge verwachtingen ligt er een aantal gevaren op de loer die het hoge ambitieniveau kunnen ondermijnen.
In de Blauwe Stad dreigt het gevaar van het zogenaamde Centerpark-effect waarbij het woon-recreatieproject zich ontwikkelt tot een in zichzelf gekeerde enclave. Het Lauwersmeer is een klassiek voorbeeld van een vergelijkbaar mega-project waarbij de regionale multiplier onder de maat is gebleven. In het programma van de Blauwe Stad zal daarom een duidelijke strategie moeten worden uitgewerkt voor de interactie met én de effecten voor de regio.
In de Hunzelaagte is het gevaar niet denkbeeldig dat gemeentebestuurders zich laten verleiden tot solistische planontwikkeling die los komt te staan van een regionale structuurvisie. Een duidelijke regisseursrol van de provincie kan voorkomen dat de beoogde streekontwikkeling ontaardt in een optelsom van middelmatige en elkaar beconcurrerende plannen. Bestuurlijke convenanten en een breed gedragen regiovisie zijn hier net zo onmisbaar als in stadsregio’s.
Het herinrichtingsgebied van Duurswold ligt in het stedelijk veld van Groningen. De westelijke uitloper grenst aan de oostelijke stadsrand. Bovendien is dit herinrichtingsgebied van de gemeente Slochteren opgenomen in de Regiovisie Groningen-Assen. Meer dan in de Blauwe Stad zal in Duurswold rekening moeten worden gehouden met het aanwezige spanningsveld tussen stad en land.

Ook ingrepen in de fysieke structuur van het regionale wegennetwerk hebben vaak grote gevolgen voor de verschijningsvorm van dorpslandschappen. Een inmiddels berucht voorbeeld is de realisering van op- en afritten van de A 28 bij Tynaarlo. Gekoppeld aan een nieuw stelsel van rondwegen moesten deze aanpassingen de groeikernen Roden en Leek een snelle zuidverbinding verschaffen. Door het ontbreken van een samenhangend ontwikkelings- en inpassingsplan is er in dit WCL gebied geen duidelijke visie ontwikkeld op de complexe gevolgen van de ingreep. Zo ontstond er een vacuüm dat op gemeentelijk niveau ruimte liet voor ad hoc beleid en pragmatisme.
De gevolgen van grootschalige veranderingen worden in het landelijk gebied in hun ruimtelijke samenhang nog vaak genegeerd of eenzijdig geïnterpreteerd als een bedreiging. De dorpslandschappenbenadering is vooral geïnteresseerd in een kansenstrategie. Volgens die koers zou bijvoorbeeld een recreatieve revitalisering van het Groninger ‘maren’-stelsel kunnen meeliften met de waterstaatkundige herinrichting die sowieso wordt uitgevoerd ter compensatie van de bodemdaling door de gaswinning.

Ontschotting en stapeling

Het creëren van dergelijke win-winsituaties vereist een breed interdepartementaal stimuleringskader dat door ontschotting en stapeling de ambities van een gebiedsgerichte beleid moet faciliteren. Daarnaast moet er opgelet worden dat gebiedsgericht beleid niet ontaardt in een dichtgetimmerd bouwwerk van regels en departementale bemoeizucht dat initiatieven uit de regio en de bottom-up processen frustreert. Ervaringen in het VINEX-project Oostermoer hebben geleerd dat dorpsbelangenorganisaties zich eenvoudig kunnen transformeren tot een productief streekoverleg dat ideeën kan aandragen voor projecten op intergemeentelijk niveau.
Het huidige plattelandsbeleid is ondanks alle intenties nog steeds te sectoraal en te weinig gericht op vernieuwing in de breedte. Ook de versplinterde vakwereld zal inhoudelijk moeten vernieuwen door zich meer te richten op interdisciplinaire samenwerkingsprogramma’s. In dit brede spectrum van waarachtige plattelandsvernieuwing kan de dorpslandschappenbenadering aansluiting zoeken bij nieuw beleid, maar kan ook door eigen initiatieven en experimenten het kristallisatiepunt vormen voor vernieuwing. De praktijkfilosofie beoogt een vernieuwingsdiscours voor het landelijk gebied op gang te zetten, maar mag niet worden ingekapseld in de verstikkende nomenclatuur van nieuwe paradigma’s.

Trefwoorden