Eind 1999 is Michiel van der Lugt afgestudeerd aan de faculteit Bouwkunde aan de Technische Universiteit Eindhoven. Dit artikel is een verkorte weergave van het laatste gedeelte van zijn afstudeerverslag 'Vergeten Archipel; uitbreidingsproblematiek van kleine kernen'. Aan de hand van vier mogelijke bebouwingsstrategieën schetst Van der Lugt de ontwikkeling van het dorpslandschap Zuidlaarderveen.

Tussen het Drents Plateau en het Gronings-Drentse veenkoloniale landschap loopt de Hunze. Op de overgang van het dal van dit riviertje en het voormalige hoogveenpakket ligt een langgerekt bebouwingslint. De gemeenschap Zuidlaarderveen omvat het noordelijkste gedeelte hiervan en behoort tot de gemeente Zuidlaren.
Met zijn kleine omvang (ongeveer 100 woningen en 300 inwoners) en zijn enigszins geïsoleerde ligging kenmerkt Zuidlaarderveen zich als een hechte dorpsgemeenschap. Bijna iedereen is wel lid van één van de vele verenigingen die het dorp rijk is. Veel van de huidige bewoners komen van elders en hebben vaak bewust gekozen voor de hechte sociale structuur van het dorp.

Recentelijk heeft Zuidlaarderveen enige regionale bekendheid gekregen door een meningsverschil tussen de dorpsbewoners en het gemeentebestuur over een voorgestelde dorpsuitbreiding. Dit is ontstaan nadat de provincie Drenthe het ‘Ontwikkelingsplan Hunzedal’ lanceerde. In dit plan pleit de provincie voor natuurontwikkeling in combinatie met de aanleg van nieuwe woonlocaties in het Hunzedal. De gemeente Zuidlaren heeft hier vervolgens aanleiding in gezien om Zuidlaarderveen in één keer (en op één plek) met 30 woningen uit te breiden. De dorpsbewoners vrezen dat hierdoor zowel het dorpsgezicht als de sociale structuur van Zuidlaarderveen ernstig verstoord wordt en zijn massaal tegen het plan in protest gekomen. In een uitspraak over de ingebrachte bezwaren hebben Gedeputeerde Staten van Drenthe besloten dat Zuidlaarderveen tot 2010 maar met 10 woningen uitgebreid mag worden. Het blijft hierbij onduidelijk waar en met hoeveel woningen het dorp uitgebreid gaat worden nadat dit woningbouwplan voltooid is.
In dit artikel wordt Zuidlaarderveen als voorbeeld gebruikt voor een nieuwe benadering van kleine kernen. Doel hiervan is te komen tot plannen die beter aansluiten bij de sociale en fysieke structuur van kleine kernen.

Nieuwe benadering

Om conflicten over toekomstige nieuwbouwplannen zo veel mogelijk te beperken zal het gemeentebestuur beter overleg moeten voeren met de bewoners van Zuidlaarderveen. Het is verstandig om bij dit overleg een afgevaardigde van de provincie en een onafhankelijk stedenbouwkundig ontwerper te betrekken. Gezamenlijk moet men vervolgens een toekomstvisie en een bebouwingsstrategie voor de kleine kern ontwikkelen. Men dient hierbij antwoord te vinden op vragen als: met hoeveel woningen kan het dorp nog groeien? Wat voor woningen moeten er komen? Waar en wanneer moeten deze woningen worden gebouwd? Wat zijn de stedenbouwkundige en architectonische randvoorwaarden?
Het instellen van een overlegorgaan zal in eerste instantie veel tijd en energie vergen. Hier tegenover staat een aantal grote voordelen. Ten eerste worden de bewoners van een kleine kern als Zuidlaarderveen direct betrokken bij de ruimtelijke ontwikkeling van hun dorp. Dit creëert duidelijkheid. Door het directe contact tussen de bewoners en de stedenbouwkundig ontwerper zullen toekomstige uitbreidingsplannen ook beter toegesneden worden op de fysieke en sociale gesteldheid van het dorp. Door het betrekken van de provincie in het overlegorgaan zal het lokale ruimtelijke ordeningsbeleid beter aansluiten bij de regionale plannen (en omgekeerd). Op de langere termijn betekent dit dat bestemmingsplannen voor kleine kernen een kortere procedure doorlopen (minder bezwaren) en veel sneller van kracht kunnen worden.

Acht bebouwingsstrategieën

Nederzettingen kennen drie basisstrategieën voor de bouw van nieuwe woningen:
.Conserveren: geen nieuwe woningen in of bij de nederzetting, alleen nieuwbouw voor vervanging.
.Verdichten: alleen nieuwe woningen binnen de contouren van de nederzetting.
.Uitbreiden: nieuwe woningen buiten of tegen de bebouwde kom.

Deze basisstrategieën kunnen vervolgens voor elk dorp uitgewerkt worden in een aantal specifieke bebouwingsstrategieën. Deze zijn afhankelijk van het type dorp, het omringende landschap en het gebied waar nieuwbouw mogelijk en toegestaan is. In Zuidlaarderveen zijn in principe acht bebouwingsstrategieën mogelijk:
.Conserveren van de bebouwing in het gehele plangebied: alleen nieuwbouw voor vervanging.
.Verdichten van het bebouwingslint: nieuwe woningen inpassen in het bestaande lint.
.Verdichten van de bebouwingskern: alleen nieuwbouw in het centrum van het dorp.
.Verdichten van de buitenbebouwing: nieuwe woningen bij de woningen en boerderijen buiten het lint.
.Uitbreiden door de aanleg van dwarslinten loodrecht op het bestaande lint.
.Uitbreiden door de aanleg van een parallellint evenwijdig aan het bestaande lint.
.Uitbreiden door de aanleg van een nieuwe kern los van het bebouwingslint.
.Uitbreiden door nieuwe buitenbebouwing aan te leggen los van de bestaande bebouwing.

Vier deelstudies

Momenteel ontbreekt voor Zuidlaarderveen zowel een toekomstvisie als een bebouwingsstrategie. Dit gaf de ruimte om in het kader van mijn afstudeerproject verschillende visies en strategieën verder uit te werken in vier deelstudies.

Verborgen vrijheid

Deze eerste studie heeft het huidige provinciale en gemeentelijke bouwbeleid voor Zuidlaarderveen als uitgangspunt. Als toekomstvisie wordt gesteld dat het dorp elke tien jaar met tien woningen mag uitgebreiden. Hier is een bebouwingsstrategie gekozen waarin de nieuwbouw door middel van dwarslinten op het bestaande lint wordt aangesloten.

Ontwerpvrijheid versus verschimmeling

In Nederland zijn momenteel twee bewegingen gaande die elkaar lijken tegen te spreken. Aan de ene kant pleiten steeds meer ontwerpers en politici voor een bouwbeleid dat beter aan sluit bij individuele wensen van de toekomstige bewoner. Deze moet veel meer vrijheid krijgen in het uiterlijk en de indeling van zijn woning. Men pleit daarom voor het afschaffen van bouwvoorschriften en het opheffen van de welstandcommissies.
Aan de andere kant staat een groep verontruste Nederlanders die juist voor minder ontwerpvrijheid en meer bouwvoorschriften pleit. Deze groep ziet de laatste oude dorpsgezichten verdwijnen achter ‘nieuwbouwpuisten’. Deze uitbreidingswijken bestaan vaak uit zogenaamde ‘cataloguswoningen’ die door een kakofonie aan kleur en compositie het omringende landschap visueel ernstig verstoren.
In het hieronder uitgewerkte plan ‘Verborgen vrijheid’ wordt geprobeerd deze twee tegenstrijdige bewegingen met elkaar te verzoenen door eerst een sterke groene structuur voor de uitbreiding aan te leggen en pas daarna de bouwkavels vrij te geven voor woningbouw.

Ontwikkeling van groene dwarslinten

Om het dorpsgezicht zo min mogelijk aan te tasten worden de uitbreidingswijkjes (één per tien jaar) op enige afstand van het bestaande bebouwingslint gesitueerd. Voor de eerste uitbreiding wordt aan de zuidkant van een dwarsweg anderhalf hectare grond aangekocht. Op de locatie wordt eerst de beplanting ontwikkeld die later gaat fungeren als ‘groene schermen’ waarbinnen de woningen gebouwd kunnen worden. Tussen de aanleg van het groen en de uitgave van bouwkavels zit tien jaar. Deze periode is nodig om de beplanting te laten groeien. Doordat de groene schermen tussen en niet rond de percelen geplaatst zijn krijgen de toekomstige bewoners een kavel met vrij zicht op het omliggende landschap. Bij de bouw van de woningen geldt één bouwvoorschrift: ze moeten ten noorden van de achterrooilijn gebouwd worden. Deze rooilijn is ingesteld om het zicht op de nieuwe woningen vanuit het bestaande lint volledig te ontnemen.

Grote en kleine kavels

Het dwarslint bestaat na beplanting uit 17 identieke percelen. Na de tien jaar die de beplanting krijgt om te groeien, kunnen toekomstige bewoners één, twee of drie van deze percelen kopen. Hierdoor ontstaan bouwkavels met een oppervlak van 600, 1200 of 1800 vierkante meter. Bij de kavels van 1200 vierkante meter mag de beplanting die midden op het perceel staat gerooid worden. Bij de kavels van 1800 vierkante meter mag één beplantingsrij helemaal verdwijnen, terwijl de andere alleen binnen de voor- en achterrooilijn mag worden gerooid (anders wordt de afstand tussen de beplantingsschermen te groot).

Ontwikkelingskosten

Bij de realiseerbaarheid van een plan dat op enige afstand van de bestaande bebouwing is gesitueerd en waarvan de kavels pas na tien jaar verkocht kunnen worden, spelen de ontwikkelingskosten een grote rol.
De riolering is de eerste kostenpost die veel hoger uitvalt dan bij een normale dorpsuitbreiding. Er moet een afstand van maximaal 500 meter worden overbrugd om de nieuwe woningen aan te laten sluiten op het rioleringsstelsel van Zuidlaarderveen. Een nog grotere kostenpost is het renteverlies dat ontstaat in de tien jaar die ligt tussen de aankoop van de grond en de verkoop van de bouwkavels.
Ondanks deze hogere kostenposten is het plan financieel toch realiseerbaar doordat het dwarslint langs een bestaande weg is gesitueerd. Er zijn dus geen kosten voor de aanleg van wegen (in de exploitatieberekening die bij deze studie is gemaakt, bedraagt de prijs van een vierkante meter bouwgrond ‘slechts’ 110 gulden).
Met een gedeelte van de opbrengst van de kavelverkoop wordt elders weer grond gekocht waar vervolgens een nieuw dwarslint ontwikkeld kan worden. Op deze manier worden de nieuw te bouwen woningen stap voor stap geruisloos opgenomen in het landschap.

Klein nostalgia

De tweede deelstudie gaat ook uit van de toekomstvisie dat Zuidlaarderveen elke tien jaar met tien woningen uitgebreid mag worden. Als bebouwingsstrategie is hier gekozen voor de aanleg van nieuwe buitenbebouwing: kleine buurtschappen van tien woningen los van de bestaande bebouwing.

New Urbanism

Terwijl in Nederland steeds liberaler met de bouw van woningen wordt omgesprongen, begint in de Verenigde Staten het ‘New Urbanism’ meer en meer terrein te winnen. Deze beweging pleit voor de ontwikkeling van wijken waar bijna alles aan regels en voorschriften gebonden is. Het materiaalgebruik, het kleurgebruik en alle andere elementen die uiteindelijk het beeld van de wijk bepalen, worden van tevoren nauwkeurig op elkaar afgestemd. Het doel hiervan is het creëren van een aangename woonomgeving met een grote architectonische en stedenbouwkundige eenheid. Het New Urbanism verwijst hierbij veelvuldig terug naar de 19e eeuwse stadsuitbreidingen. De hang naar het verleden komt niet alleen in de architectuur van de woningen tot uitdrukking maar is ook terug te vinden in de kleinschalige en voetgangervriendelijke opzet van de wijken.
In deze tweede deelstudie wordt de New Urbanism-benadering toegepast op de aanleg van buurtschappen die los van het bebouwingslint van Zuidlaarderveen komen te liggen. Het dorp zal iedere tien jaar uitgebreid worden met een buurtschap bestaande uit tien cataloguswoningen die allemaal tot één type behoren.

Boerderettes

Momenteel is de boerderette één van de populairste cataloguswoningen. Blijkbaar spreekt deze woning, die met zijn boerderijachtige vorm verwijst naar een nostalgisch verleden, veel mensen aan. Om deze hang naar het verleden ook buiten de woning voort te zetten, wordt het eerste buurtschap gevormd door het groeperen van tien boerderettes rond een ontworpen brinkje. Toekomstige bewoners bepalen zowel de grootte van de kavel als de grootte en inrichting van hun woning. Hierbij kunnen ze kiezen uit een aantal woningvarianten. Het kleur- en materiaalgebruik van de woningen mag enigszins variëren maar moet wel goed op elkaar afgestemd zijn. Door deze beperkte keuzevrijheid zal er een gevarieerde bebouwing ontstaan zonder dat de eenheid ervan verstoord wordt.
Het is vervolgens de taak van de ontwerper om deze kavels met woningen rond een brink te situeren zodat er een klein esdorpje ontstaat. Op de brink worden vervolgens eiken geplant en tussen de verschillende kavels worden als afscherming beukenhagen aangelegd. Voor de inrichting van de privé-tuinen zullen de bewoners een keuze kunnen maken uit een beperkt assortiment inheemse struiken en bomen.

Kritische vakwereld

Het creëren van een woonomgeving die teruggrijpt op een lang vervlogen tijd roept bij veel ontwerpers de nodige kritiek op. Architectuur en stedenbouw moeten volgens hen gebaseerd zijn op het moderne leven. Zonder hierin stelling te nemen wil ik alleen wijzen op de grote behoefte die er onder de Nederlandse bevolking is om te wonen in het verleden. Overal in Nederland worden bungalowparken ontwikkeld met ‘boerderijtjes uit grootmoeders tijd’. De stedenbouwkundige kwaliteit van deze parken is vaak zo bedroevend laag dat het jammer is dat goede ontwerpers zich niet aangetrokken voelen om hier iets beters van te maken.

Zuidlaarderveen ontwerpvrij!

In de derde deelstudie staan de wensen en denkbeelden van de bevolking van Zuidlaarderveen centraal. Deze vallen voornamelijk onder de strategie verdichten van het bebouwingslint en sluiten niet aan op het ‘Ontwikkelingsplan Hunzedal’ van de provincie en het bouwbeleid van de gemeente.

Woningrepetitie

Zuidlaarderveen is zoals zo veel dorpen niet met een vooraf opgesteld plan ontstaan. In enkele eeuwen tijd is er uit allerlei individuele ontginnings- en bouwactiviteiten een nederzetting gegroeid met een grillige structuur. Het huidige dorp bestaat hierdoor uit een bonte verzameling boerderijen en woningen met een zeer uiteenlopende architectuur. De kwaliteit van dit dorp wordt niet bepaald door gelijkheid maar juist door de grote verscheidenheid in ligging, oriëntatie, grootte en bouwstijl van de woningen en boerderijen.
Na de Tweede Wereldoorlog heeft de gemeentelijke overheid de ruimtelijke ontwikkeling van Zuidlaarderveen op zich genomen. Hiermee deed de ontwerper zijn intrede in het dorp. Op de tekentafel zijn inbreidingswijkjes ontworpen waarin identieke woningen strak in het gelid worden geplaatst. De eigenheid en de kwaliteit van het oude dorp zijn de afgelopen jaren door deze kunstmatige woningrepetitie steeds verder aangetast.

Geleidelijke groei

Als reactie op het uitbreidingsplan van de gemeente (dertig woningen loodrecht op het lint) hebben verschillende bewoners eigen ideeën ontwikkeld met betrekking tot het aantal woningen en de manier waarop deze woningen kunnen worden ingepast.
In een stemming die door de vereniging Dorpsbelangen in 1998 gehouden is, spreekt het merendeel van de bewoners van Zuidlaarderveen zich uit voor een zeer beperkte woningtoename van 5% in tien jaar. Dit betekent dat het dorp met één woning in twee jaar uitgebreid kan worden. Veel dorpelingen zijn van mening dat het dorp een kleine gemeenschap moet blijven en dat het daarom geleidelijk zal moeten stoppen met groeien.

Zandkoppen

De bevolking van Zuidlaarderveen heeft nooit officieel vergaderd over de plek waar nieuwe woningen gebouwd kunnen worden. Wel zijn er enkele ideeën waarvan de meeste samengevat kunnen worden met het ‘her en der plaatsen van een huis in het lint’. Sommige bewoners wijzen op de zandophogingen of zandkoppen langs het lint waar vroeger woningen hebben gestaan. Waarom is het niet mogelijk om nieuwe woningen op deze plekken te bouwen zodat het bebouwingslint plaatselijk verdicht wordt met een enkele woning?

Verdichten van het lint

Het geleidelijk verdichten van het bebouwingslint is zonder meer een interessante bebouwingsstrategie die aansluit bij de historische ontwikkeling van het dorp. Door ook in de toekomst nieuwe woningen met een eigentijdse bouwstijl aan het lint toe te voegen blijft de diversiteit van het lint toenemen.
Het bouwen van woningen in het lint kan op verschillende manieren geschieden. In dit voorstel worden alleen woningen bij de bestaande buurtjes gebouwd zodat het contrast tussen bebouwd en onbebouwd versterkt wordt. Essentieel in dit voorstel is dat er nauwelijks bouwvoorschriften zijn en dat er een grote tijdsinterval zit tussen de bouw van twee naast elkaar gelegen woningen. Het is de bedoeling dat hierdoor de diversiteit van het lint gewaarborgd blijft.

Experiment

Wanneer bewoners de ruimtelijke ontwikkeling van hun kleine kern in eigen handen gaan nemen zullen de nieuwe woningen waarschijnlijk beter aansluiten bij de eigen woonbehoefte en zal de identiteit van een dorp beter bewaard blijven.
Uiteraard roept dit voorstel een hoop vragen op over de organisatie, financiering en de maatschappelijke gevolgen die het kan hebben. Het is echter onmogelijk om binnen het kader van dit afstudeerproject het voorstel verder uit te werken en het te onderzoeken op zijn voor- en nadelen. Wel pleit ik voor een experiment waarin de bewoners van Zuidlaarderveen, onder begeleiding van provincie, gemeente en de Vereniging Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD), zelf de ruimtelijke ontwikkeling van hun dorp bepalen.

Leegte

In de laatste deelstudie wordt de blik in eerste instantie gericht op het ‘Ontwikkelingsplan Hunzedal’ van de provincie. Er wordt in dit gedeelte gekeken wat de gevolgen zijn van het plan (met de voorgestelde combinatie van natuurontwikkeling en woningbouw) op lokaal, regionaal en landelijk niveau. In deze studie zal worden gepleit voor het conserveren van de bebouwing in het plangebied Zuidlaarderveen.

Ontwikkelingsplan Hunzedal

Het ‘Ontwikkelingsplan van het Hunzedal’, waarin woningbouw met natuurontwikkeling wordt gecombineerd, kent een drieledige doelstelling. Ten eerst probeert men de natuurwaarde van het Hunzedal te vergroten door de aanleg van een brede natuurstrook waarbinnen de Hunze opnieuw kan meanderen. Ten tweede wil men de woningdruk op de esdorpen van het Drents Plateau verminderen door de aanleg van nieuwe woonlocaties langs deze natuurstrook. Tot slot hoopt men met dit plan de leefbaarheid van het veenkoloniale landschap (waarvan het Hunzedal de westelijke begrenzing vormt) een impuls te geven.

Natuur, woningbouw en gezondheid

Het ontwikkelingsplan lijkt een positieve bijdrage te leveren, maar toch kunnen er allerlei bedenkingen ingebracht worden tegen de verschillende doelstellingen en de gevolgen van het plan.
Ten eerste de voorgestelde combinatie van natuurontwikkeling en woningbouw. Met het opnieuw laten meanderen van de Hunze en de aanleg van een natuurstrook langs dit riviertje zal een moerassige biotoop gecreëerd worden waar allerlei dieren het goed toeven vinden. Wanneer langs of in dit natuurgebied woningen worden gebouwd zal men rekening moeten houden met de overlast van met name insecten (bijvoorbeeld muggen). Deze zullen overigens ook de bewoners van de bestaande woningen in het bebouwingslint overlast bezorgen.
Waarschijnlijk zal, als onderdeel van de natuurontwikkeling, het grondwaterpeil in het gebied worden verhoogd. Hierdoor kunnen woningen in dit laaggelegen gebied te maken krijgen met vochtige kruipruimten waardoor de kans op allergieën door schimmelgroei en bacteriën toeneemt.

Leegloop Hoogezand-Sappemeer

In het Ontwikkelingsplan van het Hunzedal is nauwelijks gekeken naar de ruimtelijke problemen die zich net over de grens in Groningen voordoen. Terwijl in het Hunzedal ‘aantrekkelijke woonlocaties met veel groen’ worden ontwikkeld, zal het enkele kilometers verderop gelegen Groningse Hoogezand-Sappemeer leeg lopen. Veel welgestelde inwoners zullen wegtrekken uit deze weinig gewaardeerde gemeente om zich te vestigen in de pittoreske esdorpen van het Drents Plateau. Met de woningbouw in het Hunzedal zal de concurrentieslag tussen onder andere de gemeenten Zuidlaren en Hoogezand-Sappemeer alleen maar worden versterkt.

De laatste lege gebieden

In het Hunzeplan probeert men met de ontwikkeling van natuur en de bouw van woningen de leefbaarheid van het veenkoloniale gebied te stimuleren. Leefbaarheid is echter een subjectief begrip. De ideale woonomgeving van de één is die van de ander niet. Blijkbaar zijn er nog steeds mensen die zich willen vestigen in de voor andere onleefbare Veenkoloniën.
Wanneer wordt gesproken over leefbaarheid wordt werkgelegenheid bijna altijd aangehaald als reden voor het economisch ontwikkelen van landelijk perifere gebieden. Dit is tegenwoordig nogal merkwaardig. In de tijd dat Nederlanders bijzonder welvarend en mobiel zijn geworden, moet er blijkbaar nog steeds werkgelegenheid worden gecreëerd in de economisch meest onaantrekkelijke gebieden van Nederland.
Van een halve eeuw ruimtelijk spreidingsbeleid kunnen we leren dat het stimuleren van een ‘achterstandsgebied’ vaak een verstedelijkingsproces in gang zet dat men vervolgens met allerlei middelen probeert tegen te gaan. Om een dergelijk scenario voor het veenkoloniale landschap te voorkomen, zouden vestigingssubsidies en nieuwe infrastructuur achterwege kunnen blijven. Zo ontstaat de mogelijkheid dat de laatste lege gebieden die ons land thans nog rijk is voort bestaan.