In het historische kultuurlandschap diende het heideveld vooral als weidegrond voor het vee. De heide werd intensief betreden, er werden regelmatig plaggen gestoken en de hoge heide werd vaak afgebrand. De bodem bleef daarbij echter intakt. Daarin ontstonden door biologische, chemische en fysische processen de karakteristieke bodemprofielen, die in de bijdrage van Van Heuvelen worden beschreven. Bij de traditionele heideëxploitatie, die ongeveer duizend jaar heeft geduurd, traden verstoringen van het oppervlak alleen daar op waar men gaten groef voor de winning van leem, zand of veldkeien. Ook de talloze, vaak diepe karresporen betekenden een zekere mate van verstoring van het oude oppervlak en van de normale bodemontwikkeling.

Trefwoorden