In Nederland bestaan nog 170 eendenkooien of relicten daarvan. In Noord-Nederland vinden we de kooien op de waddeneilanden, langs de Fries-Groningse kust en in laagveengebied van Friesland.

Voor het goed functioneren van een kooi moet in de eerste plaats een wilde ‘stal’ aanwezig zijn. Dat is een groep van minstens duizend wilde eenden die er van juli tot het eind van de winter permanent verblijft bij de kooi. Ze vliegen ’s avonds uit om te foerageren om tegen de ochtend terug te komen met eenden die ze op de foerageerplaatsen hebben ontmoet. Ze strijken neer in de kooi; de staleenden blijven op de plas en op de zitwallen rond die plas, maar ze wagen zich niet in de vangpijpen. De nieuwe eenden probeert de kooiker te vangen met behulp van de tamme eenden en het kooikershondje. De nieuwkomers worden in de vangpijpen gelokt, waar ze gepakt of geringd kunnen worden.

Afpalingsrecht

De belangrijkste vereiste voor het laten functioneren van een eendenkooi is rust en stilte in en rond de kooi. Om dit te bewerkstelligen, kent men het afpalingsrecht, waarbij tussen 750 en 1500 meter vanaf de kooi geen werkzaamheden mogen gebeuren die geluidshinder veroorzaken. De kooien op de waddeneilanden worden vooral tijdens de vogeltrek gebruikt vanwege het zoete water in de kooi.

Terschelling heeft vijftien eendenkooien gekend, nu zijn er nog zeven, allen gelegen in de polder en op de overgang van de polder naar De Groede. Ten oosten van Oosterend, nabij de Wierschuur, liggen vier eendenkooien op een rijtje in de kwelder, De GriĆ« genoemd. Ze liggen hier vlakbij het wantij, de ‘waterscheiding tussen het zeegat ten westen en ten oosten van het eiland. Dit ‘hogere’ gedeelte blijft het langst droog en daar blijven de vogels het langst foerageren. De eerste, de Takkenkooi, is tevens de oudste en dateert van 1663. De tweede is de Jan Willemskooi en de derde is de Horrekooi, afgebeeld op deze luchtfoto en aangelegd is in 1890. De laatste kooi is de Rimkeskooi. Alle vier kooien zijn omgeven door lage dijkjes en vangen nog in geringe mate eenden. Op de foto zijn de kooiplas en de bosschages duidelijk zichtbaar, evenals twee van de vier vangarmen. Om de kooi is het lage dijkje te zien. Aan de bovenkant van de foto bevindt zich het wad.

Vangsten

De kooien hadden vroeger een belangrijke economische betekenis. De waarde van de kooi werd in de zeventiende eeuw vergeleken met honderd hectare agrarisch land. In een goed verzorgde kooi kon het aantal eenden oplopen tot vierduizend exemplaren per jaar. Men ving voornamelijk wilde eenden, smienten, pijlstaarten en talingen. Het beroep van kooiker wordt heden ten dage nauwelijks meer uitgeoefend. Er zijn in Nederland nog een paar kooien die zo’n paar honderd wilde eenden per jaar vangen voor de poelier. Deze kooien zijn meestal particulier bezit van boeren. Ongeveer de helft van de kooien is bezit van natuurbeschermingsorganisaties. Alle kooien hebben een landschappelijke en cultuurhistorische betekenis. De bosschages van de eendenkooien zijn zeer aantrekkelijke verblijf- en broedplaatsen voor (zang)vogels.