De rubriek Meerverkenningen in het Noorden zijn ontdekkingstochten van landschapsdeskundige Edward Houting over de vele waterplassen die Noord-Nederland telt.

Als je een vrouw liefhebt, moet je ook van haar houden als zij boven de wastobbe de was doet. Met bezweet gelaat, ruwe handen en piekharen. Dat leerde ik vroeger en net zo moet je eigenlijk van Friesland houden. Als de lucht grijs is, het af en toe miezert en er een koude wind over ijswater blaast. De dag begint somber met regen, maar in Heeg aangekomen twijfelt het zwerk of het droog blijft of toch door miezert.

Het knusse Heeg verlaat ik om de uitvalsweg van Heeg naar Gaastmeer te nemen. Aan de linkerkant van De Burd (boord of oever aan het water) heb je een weids uitzicht over weilanden. Een sloot slingert als een kronkelende slang richting het Heegermeer. Het gras van de weiden is donkergroen en de sloten lichten wit op. Het Heegermeer is af en toe als een grijze streep zichtbaar aan de horizon. Bij de meeste hekken die toegang geven tot de weiden, zie ik een bordje met ‘Geen vrije toegang’.
Het land lijkt minder toegankelijk dan het water in Friesland! Vooral vroeger gold die stelling, want het water was er wel maar wegenaanleg was duur en blijvend arbeidsintensief. Behoudens de tollen langs de wegen en op het water was vervoer te water altijd goedkoper dan over land.
In Nederland zijn talloze scheepstypen ontwikkeld voor vervoer over meren, kanalen, estuaria en zeeën. Dat waren onder andere koffen, galjoten, fluiten en smakken. De Friezen hadden al een levendige handel in de achtste eeuw op Engeland en Denemarken. Met het Hanzeverbond kwam de Oostzee daar nog bij.

Idzegaasterpoel

Bij de jachthaven De Bird wil ik de Wegsloot oversteken om via de dijk rond de Idzegaasterpoel naar Idzega te lopen. In het kantoortje vraag ik aan een vriendelijke jongeman of dat mogelijk is. ‘Nee’, zegt hij, ‘van het bruggetje staan alleen nog een paar palen in het water. Bovendien, waar u langs wilt lopen staat langs de oevers allemaal riet en grote stukken land zijn van Staatsbosbeheer.’ ‘Moeilijk of niet toegankelijk dus?’ zeg ik. Hij beaamt het. ‘Kan ik wel van hieruit de Idzegaasterpoel bekijken?’ ‘Jawel, loopt u maar over de linker steiger naar de blauwe boot toe. Daar kunt u op staan en de poel goed bekijken.’ Over gladde steigers bereik ik de boot en kijk over de poel heen en de Wegsloot die naar Heeg leidt. De boerderijen aan de einder lijken op het water te liggen. Het land aan de overkant van de Wegsloot is beduidend lager dan het water. Overal staat het water in de sloten hoog. Her en der hoor ik water lopen uit drainagebuizen. Nergens zag ik zoveel niveauverschillen in sloten. Ik moet het voornamelijk doen met kijken naar water tussen huizen door op deze weg. Op de poel zitten honderden wilde eenden op de rand van ijs en water. Af en toe vliegt de hele troep op. Later kom ik veel ganzen tegen, zittend in de weilanden of in V-formatie overvliegend. Vooral dat laatste geeft me een gevoel dat de lente alweer in aantocht is.

Het Piel

De Burd gaat over in De Bratte, die na een klein gemaal een scherpe bocht naar links maakt. Die gemaaltjes lijken alle door dezelfde architect ontworpen. Van baksteen met een zadeldak. Eén deur en één klein raam. In de verte zie ik de grote dakvlakken van boerderijen bij Gaastmeer. Zeer opvallend al vanuit de verte zijn de in wit plastic opgeslagen rollen kuilgras. De weg door Gaastmeer komt uiteindelijk bij een sloot uit die leidt naar Het Piel. In de dorpsstraat kom ik het kleinste arbeidershuisje tegen dat ik tot nu toe gezien heb. Een paar warmgele klompen voor de deur willen binnengelaten worden. Bij de plaatselijke kruidenier staat een reclamebord met ‘SOEP ? 1,99′. Helaas zijn alle horeca-ondernemers gesloten. Tot 1914 kenden zowel Heeg als Gaastmeer een levendige handel in paling op Londen. Dat geschiedde in zogenoemde aalaken, die de vis levend konden vervoeren. In Het Piel, een kleine uitstulping van het Heegermeer, lagen mijn vrouw en ik jaren geleden met een gehuurde kajuitzeilboot in het riet. De Vivus heette hij en een betere zeilboot heb ik nooit gekend. Terug door de dorpsstraat over de Wieldyk naar Kleine Gaastmeer, ofwel Lytse Gaastmar. Langs de weg zie ik op een kluitje kleine arbeidershuizen, waar Friesland patent op lijkt te hebben. Bij (have)Sate Ringwiel staat in de sloot langs de boerderij het water heel hoog. Een paar meter verder is er weer een veel lager peil in de sloten. Na zo’n honderd meter aan de linkerkant het Ringwiel. Alles verlaten: boten in de sloot en wijd en zijd in de landen geen mens.

Kerkhof aan het water

De Feandyk voert me naar de Klokhusdyk die leidt naar Idzega, ook wel Idsega geschreven. Een gehucht van wel geteld drie boerderijen, met een begraafplaatsje met klokkenstoel. De grafstenen kijken uit over het meertje het Kerkhop, genoemd naar de voormalige kerk op deze plaats. In 1723 is deze kerk een ruïne geworden. Een aparte plaats voor een kerkhof zo dicht bij het water. Aan de klok in de klokkenstoel bungelt een touw. De wind speelt ermee. Op de klok uit 1949 staat onder meer het randschrift ‘Ik Roep wijd en zijd, Mens beid uw tijd’. In het gras onder de klok liggen overblijfselen van grafstenen uit de voormalige kerk. Eén grote van rode zandsteen uit de dertiende eeuw, waar vijf kruisjes op zijn aangegeven als symbolen van de kruiswonden van Christus. Opvallend zijn enkele gelakte houten kruisen. Friese teksten overheersen op de grafstenen, die alle naar het oosten gericht zijn. Naast het kerkhof lopen veel eenden, vijf zwarte zwanen en drie ganzen, die als waakhonden fungeren. Aan de zuidkant van de sloot langs de Klokhusdyk zitten honderden ganzen in de weilanden. Een onophoudelijk gakken begeleidt mijn wandeling. In het algemeen liggen de vaarten en plassen, die als boezem fungeren, hoger dan de omringende landen. Dat scheelt meestal vijftig centimeter tot een meter. De Idzegaasterpoel is een veenmeer van drie hectare groot. Veel van deze meren zijn ontstaan door het winnen van het zoute veen. Door verbranding daarvan hield men zout over.

Oudegaasterbrekken

Dezelfde weg terug, nu op weg naar Oudega langs de Tsjerkewei. Over de polder rechts hangt een vaag regengordijn. Even later begint het bij mij. Toch maar het regenpak aan. Op de kaart staan de namen Het Joo en De Geeuw. Joo is een waternaam en De Geeuw waarschijnlijk ook. Beide vertegenwoordigden een meertje en zijn al lang drooggelegd.
Bij een zeil- en surfschool worden in een weiland werkzaamheden uitgevoerd. In de winter bouwt men hier om in de zomer de handen vrij te hebben voor de watersport. Bij een kleine onbemande jachthaven neem ik foto’s van de Oudegaasterbrekken. Wat de topkaart al toont is dat er weinig houtsingels zijn in dit gebied. Alleen om de huizen staat hout, dat varieert van linden, essen en wilgen tot vlierhagen. De sloten zijn hier denk ik vooral als ‘bezitsscheidingen’ bedoeld en vanzelfsprekend als afvoer voor water.
Langs de vaart die naar het centrum van Oudega leidt, zitten op de wal eenden als oude mannen op een bankje. De meeste kiezen het water als ik voorbij loop. Een reiger vliegt plotseling op en verkast naar de overkant van de vaart, plechtig voortstappend als een ouderling. In de haven bij de kerk ligt een dorp- of beurtschip. Eén van die kleine vrachtschepen met zo’n ééncilinder-diesel van Stork of Brons. Ik loop het dorp uit, richting Lytshuzen, en zie goed verzorgde huizen met de zo karakteristieke gele steentjes. De weg Lytshuzen is vrij druk met verkeer van grote vrachtwagens. Telkens als deze langsrazen doe ik voor de zekerheid maar een stap in het gras. Boerderijen zijn aangepast aan de eisen des tijds, maar een aantal heeft de oude vorm en uitstraling behouden. Op praktisch elk dak staan makelaars in de vorm van paarden of zwanen. Af en toe achter een huis zie je zo’n groen gecarbolineerd kippenhok met groen uitgeslagen witte raamkozijnen.

Lytshuzen

De Schuttelpoel is grotendeels nog bevroren. Een koude wind waait me tegemoet. In de beschutting van wat wilgen eet ik wat. Vlak ten noorden van deze poel bevond zich het kleine klooster Nazareth, dat in 1480 gesticht werd door ‘Graauwe Begijnen’ van de St. Augustinusorde. Het heeft tot de Reformatie in 1580 bestaan. Nog op de kaart van Eekhoff van 1851 en de topografische kaart van circa 1850 wordt de voormalige kloosterplaats aangegeven. De weg gaat voort langs de Palsepoel, die ik slechts als een grijze streep tussen bomen door zie. ’t Begint al aardig te schemeren rond vier uur. Pas bij Lytshuzen ofwel Kleine Huizen is langs de woningen een één meter brede klinkerstoep. De kerktorens van Heeg had ik al in de gaten en bij de splitsing ga ik langs het fietspad verder naar het centrum. Boven een nieuwbouwwijkje hangt een donkere lucht. Zo’n lucht als Vincent van Gogh tekende in Drenthe. Dreigend, maar ook vol van verwachting wat komen gaat. Bij de brug waar mijn auto staat, zijn twee schepen met lichtjes versierd. Eén in het centrum van het dorp en één bij een jachthaven.
De kleuren groen en grijs overheersten vandaag. Eindeloze weiden. Duizenden sloten op allerlei niveaus. De Romeinen vroegen zich al af bij het zien van de wadden of het nu land of zee was. Zo’n tocht door een nat en merenrijk Friesland roept haast dezelfde vraag op. Het blijft pompen of verzuipen.

Literatuur

J. H. Brouwer, Encyclopedie van Friesland. Amsterdam, 1958.
Winkler Prins Encyclopedie; hoofdstuk over Friesland. Amsterdam, 1950.
A. van der Woud, Het lege land, de ruimtelijke orde van Nederland, 1798-1848. Amsterdam, 1998.

Met dank aan Jacob van der Vaart (Fryske Akademy) voor aanvullende informatie.

Trefwoorden