Winschoten, dit voorjaar

Een rode Porsche neemt op de A7 de afslag Winschoten, slaat vervolgens tweemaal linksaf en rijdt dan via een oprijlaan met rode lantarens de kleine parkeerplaats op van een opvallend en eveneens rood gebouwtje. Dit is het informatiecentrum van het spraakmakende project de Blauwe Stad. De vlotte dertiger achter het stuur en de hoogblonde vrouw naast hem hadden het vanaf de snelweg al zien staan. Hun komst houdt verband met verhuisplannen: ze willen weten wat hier de maximale kaveloppervlakte is. Even later staan ze bij de infobalie. Vijfduizend vierkante meter, daar houdt het ongeveer mee op, krijgen ze te horen. Dat komt redelijk in de buurt van wat ze nu bezitten, lacht de snelle dertiger tevreden. Het stel laat naam en adres achter en kijkt nog een poosje rond in het centrum. Voor de ramen hangen verrekijkers. De Porsche-rijders werpen een blik op de voormalige landbouwgronden met verspreid liggende zandhopen en sporen van bulldozers. Het gaat, beseffen ze, nog wel even duren voor ze kunnen neerstrijken op hun droomkavel aan een plas zo groot als het Sneekermeer.

Men komt niet en masse in sportwagens naar het voorlichtingscentrum, tevens kantoor van de projectorganisatie. De gronduitgifte is ook nog niet begonnen. Eind volgend jaar (niet midden volgend jaar zoals eerst de planning was) moet de eerste modelwoning klaar zijn en begint de voorinschrijving pas. Maar er hebben zich de laatste tijd al een kleine vijfhonderd belangstellenden gemeld, onder wie een heer die interesse toonde voor een deelplan dat op papier uit enkele tientallen eilandjes bestaat. ‘Doe mij maar twee van die eilanden’, had de aspirant-koper gezegd.

Winschoten, 14 januari 2004

Naast het Blauwe-Stadkantoor geeft minister Dekker van VROM het startsein voor het project door een groot bord met de kaart van het plangebied vanonder een laag zand omhoog te toveren en schoon te spuiten met een brandslang. Daarna is er blauwe champagne. De aanleg van een uitgestrekt water- en natuurgebied tussen reservaat De Tjamme in het noordoosten en de Midwolder Plassen en het landgoed Ennemaborg in het westen, kan beginnen.
Met het project wordt aan deze bestaande natuur vier vierkante kilometer blauw en groen toegevoegd of ‘herontwikkeld’. Inclusief het meer van acht vierkante kilometer groot ontstaat zo een aaneengesloten natuurgebied van bijna twintig vierkante kilometer. In de nabije toekomst kunnen mensen daarin wonen en recreëren, en ook zal het meer worden gebruikt als bergingsgebied in tijden van wateroverlast.
Het water wordt verbonden met bestaande vaarwegen. Er komt een jachthaven voor dagtoeristen en een dorpshaven voor inwoners van de Blauwe Stad. En er worden mogelijkheden geschapen voor kanoën, windsurfen, zonnebaden, zwemmen en vissen.
De woningbouw is geconcentreerd op vijf plekken. Het Dorp krijgt compacte bebouwing rond de genoemde dorpshaven. In de Wei liggen de kavels in ‘de vrije ruimte’ aan het water. De deels moerasachtige Zuidoosthoek biedt de mogelijkheid ‘om op een groot perceel zo veel mogelijk eigen ideeën te verwezenlijken binnen een sfeerbepalend, ruim kader’. In het Park liggen grote kavels, maar niet aan het water. Het Riet, tot slot, bestaat uit ‘besloten eilanden met een sfeervolle beschutting’.
De Zwarte Hond (architecten en stedenbouwkundigen, gevestigd in Groningen en Rotterdam) tekende het finale, enige echte ontwerp van de Blauwe Stad. Onder leiding van Jurjen van der Meer en Jeroen de Willigen werd een plan gemaakt, gebaseerd op een grondig onderzoek naar de geschiedenis van de plek en de huidige fysisch-geografische omstandigheden. Van te voren stond vast uit hoeveel hectare water, woonoppervlak en natuurgebied de Blauwe Stad moest bestaan. Inzicht in de bodemsamenstelling en in de hoogteverschillen, en de opvatting dat de dorpen rond het plangebied ‘een adres aan het water’ moesten krijgen, leidden Van der Meer en De Willigen op een bijna logische manier naar een ruimtelijke indeling.
In totaal zijn er 1480 woningen gepland. Eind 2006 worden de eerste honderd opgeleverd, en vervolgens telkens 150 per jaar. Ze liggen in de prijsklasse vanaf 250.000 euro tot royaal daarboven.
De Blauwe Stad wordt uitgevoerd in een zogeheten publiek-private samenwerking. De publieke partijen zijn de provincie Groningen en de gemeenten Winschoten, Scheemda en Reiderland. De private kant bestaat uit een consortium van drie projectontwikkelaars, Ballast Nedam Bouwborg, Geveke Bouw en BAM/Wilma Vastgoed. Verder is het waterschap Hunze en Aa’s betrokken bij alles wat met het water te maken heeft. En Staatsbosbeheer en het Groninger Landschap zorgen voor de natuur.
Rijk, provincie en gemeenten investeren samen een kleine 35 miljoen euro (70 miljoen gulden). De overige investeringen en alle aanleg- en ontwikkelingsrisico’s zijn voor rekening van de bouwers. De provincie Groningen en de drie betrokken gemeenten pompen daarnaast zo’n 125 miljoen euro in de dorpen achter de toekomstige dijken. ‘In de ban van de Ring’ heet dit project. Het geld is onder meer bedoeld voor verbindingen met het nieuwe woonlandschap en voor economische initiatieven.

Scheemda, 1988

Wim Haasken, inwoner van Scheemda, districtshoofd van de afdeling Bos- en landschapsbouw van Staatsbosbeheer in Oost-Groningen, heeft een idee. Het is 1988 en veel boeren leggen hun land braak. Voor elke hectare grond waar ze niets mee doen, ontvangen ze een som geld van de overheid. Op deze manier werken ze mee aan de vermindering van de landbouwoverschotten. Ze moeten wel, want anders vervalt de EU-steun voor hun overige activiteiten.
Wat in die jaren ook een flinke staatsvergoeding oplevert, is de teelt van populieren op boerenakkers. Deze ontwikkelingen zetten Wim Haasken aan het denken. Door zijn werk bij Staatsbosbeheer is hij nauw betrokken bij planvorming voor het Oldambt in het kader van de ‘herinrichting Oost-Groningen’. Hij is bekend met de sociaal-economische problemen van de streek en óók weet hij dat de provincie niets ziet in populieren op het wijde land. ‘Kunnen we niet iets anders doen met al dat geld dat boven de markt hangt, iets waar het hele gebied wat aan heeft en niet alleen de individuele boeren’, gaat er door hem heen. En hij denkt aan de keileemruggen waarop dorpen als Scheemda, Midwolda en Finsterwolde liggen, en aan het laaggelegen, van oorsprong natte veengebied binnen deze ring van dorpen. Kan daar niet weer een laag water op? ‘Een kwestie van de bemaling stopzetten, de zaak aansluiten op het Winschoterdiep en kijk, je hebt een plas van een paar duizend hectare groot en wat kun je daar al niet mee doen,’ beschrijft Haasken zijn gedachtegang van destijds.
Hij besluit met dit idee aan te kloppen bij het ministerie van Landbouw, omdat ze daar vinden dat er 6400 hectare moet worden ‘onttrokken’ aan de agrarische sector in Oost-Groningen en de Drents-Groningse veenkoloniën. Maar het ministerie is niet happig op Haaskens plan. In het Oldambt mag slechts 300 hectare landbouwgrond van functie veranderen, dat weet hij toch? Dorpsgenoot en bevriend architect Jan Timmer, naar wie Haasken dan toestapt, reageert daarentegen ronduit opgetogen. Timmer slaat aan het tekenen en maakt zich op om het bestuurlijke circuit warm te krijgen voor het idee.

Groningen, 1989

In een statige zaal van het oude provinciehuis in Groningen ontvangt gedeputeerde Gerard Beukema van Ruimtelijke Ordening voor de tweede keer het duo Haasken-Timmer. Dit keer zijn er ook ambtenaren bij. Tijdens de eerste ontmoeting, vertelt Wim Haasken, had Beukema ‘weinig emoties’ getoond. ‘Maar afhoudend was hij niet’.
Na afloop van het tweede bezoek zegt Beukema tegen de aanwezige ambtenaren, onder wie zijn adviseur Jan Kleine: ‘We moeten hier serieus over nadenken’.
‘Een heel maf verhaal vond ik het’, blikt Kleine op de planpresentatie terug: een supermeer met honderd eilandjes van een miljoen gulden per stuk om rijkelui en toeristen naar het kwakkelende gebied te lokken. ‘Maar tegelijk dacht ik: er zit een kern van haalbaarheid in.’
Kleine is op dat moment hoofd van het bureau Ruimtelijke Ordening en Projecten, en onder meer belast met leefbaarheid. Daarmee is het aan het eind van de twintigste eeuw in het Oldambt niet zo best gesteld. In 1964 zei de plaatselijke burgemeester tegen een veearts uit het midden van het land die een praktijk had gekocht in Midwolda: ‘Hoe is het mogelijk. Iedereen die iets kan, gaat hier weg en u kómt hier.’ Een paar decennia later was het alleen maar minder geworden. Werkloosheid. Leegloop. Vergrijzing. Braakgelegde akkers. Afgebrokkelde voorzieningen.
In 1991 lanceert toenmalig minister van Vrom Hans Alders het voorstel om in zes gebieden in Nederland de leefbaarheid aan te pakken. Het Oldambt wordt ook uitverkoren. Er moet een ‘ontwikkelingsplan’ komen. In het provinciehuis worden daartoe drie dozen met oude studies over de streek tevoorschijn gehaald. En zo duikt ook het plan voor een Oldambtmeer van Haasken en Timmer weer op.

Het Oldambt,
eind 1400-begin 2000

Het Oldambt heeft ook vroeger veel te verduren gehad, zowel het landschap als de mensen. Eind vijftiende eeuw verdronk het toenmalige Reiderland, dat op de westelijke oever lag van de rivier de Eems. Het gebied verdween in de Dollard, die tot Noordbroek en Zuidbroek in het westen kwam, en tot Blijham en Bellingwedde in het zuiden. Daartussen vormden de plaatsen Winschoten, Scheemda, Midwolda, Oostwold en Finsterwolde een schiereiland dat door een boogvormige stuwwal tegen overstroming was beschermd. Van hieruit begon men na 1550 het verloren land te heroveren, en het schiereiland werd vasteland.
In de volgende eeuwen ontstonden in het Oldambt twintig polders, de laatste – de Carel Coenraadpolder – in 1924. De nieuwere polders liggen het hoogst doordat de slibafzetting daar het langst kon doorgaan.
In Oost-Groningen overheerste tot 1750 de veeteelt. Daarna schakelden de meeste boeren over op akkerbouw, omdat veel vee was doodgegaan door de runderpest, de graanprijzen stegen en een ‘bouwboer’ in hoger aanzien stond dan een veeboer. De vruchtbare, langgerekte zeekleipolders bleken heel geschikt voor het verbouwen van graan. Dankzij nieuwe landbouwtechnieken en gunstige handelsprijzen bereikten de Oldambster graanboeren in de negentiende eeuw een grote welvaart. Maar voor de landarbeiders was het leven hard en die historische tegenstelling werkt nog altijd door in het communistische stemgedrag van menige Oost-Groninger. De laatste jaren wordt het Oldambt weer groener doordat melkveehouders uit het westen en oosten van het land zich er vestigen.
Het stuk Oldambt dat nu een metamorfose te wachten staat, was oorspronkelijk een hoogveengebied. Later is het afgegraven. Door de veenwinning ontstond midden in het gebied het Huningameer, dat nog weer later door verbeterde ontwateringtechnieken verdween. De grond is er minder vruchtbaar dan in de Dollardpolders. In de jaren zeventig en tachtig van de twintigste eeuw vond er ruilverkaveling plaats. De oude slootjes in het landschap werden gedempt en er werden karrevrachten zand aangevoerd om de nieuwe percelen te egaliseren.

Scheemda, Beerta, Winschoten, Groningen, 1997

Een door Haasken en Timmer in 1991 nader uitgewerkt plan voor een zich tot in Duitsland uitstrekkend bosrijk merengebied, slaat aan de andere kant van de grens op zijn zachtst gezegd niet aan en wordt in Groningen financieel onhaalbaar geacht. Maar zes jaar later, in de loop van 1997, gaan de gemeenteraden van Scheemda, Winschoten en Reiderland én provinciale staten akkoord met een hiervan afgeleid, aanmerkelijk bescheidener maar nog altijd grootschalig project.
In de aanloop hiernaartoe hadden verschillende stedenbouwkundige bureaus ‘verbeeldingsplannen’ gemaakt, waaronder Heeling Krop en Bekkering uit Groningen. Dit bureau wilde Winschoten, Heiligerlee, Scheemda, Midwolda, Oostwold, Finsterwolde en Beerta samensmeden tot een stedelijk gebied met als bindmiddel een meer in het midden en daaromheen een ringweg met openbaar vervoer. Het ontwerp voor deze ‘blauwe stad’ viel veel te duur uit maar leverde wel de naam van het definitieve project.

De inspraakronde over het ontwikkelingsplan Voor een leefbaar Oldambt, waarvan de Blauwe Stad de pijler was, had in 1993 en 1994 veel steun te zien gegeven. Eind 1994 werd daarom de Stichting ter ontwikkeling van de Blauwe Stad in het leven geroepen. Die moest met een haalbaar, uitvoerbaar en wervend plan komen. Als uitgangspunt gebruikte de stichting het ‘plan Yap/Hagenbeek’, omdat dit visueel aantrekkelijk was bevonden en qua kostenposten goed doordacht.
‘Water als bondgenoot in de strijd tegen sociaal-economische achteruitgang’, stond er in het eindrapport van de stichting, dat verscheen in april 1997. En: ‘Een bijzonder ingrijpende ruimtelijke ingreep als nieuwe bestaansbasis’. Het verhaal was opgesteld door projectmanager Jan Kleine, de vroegere adviseur van gedeputeerde Beukema. In een andere publicatie beschreef Kleine het project zo: ‘De Blauwe Stad is een plan dat tegen de schenen van de ‘autonome ontwikkeling’ schopt. Het is de verbeelding van het in eigen handen nemen van de toekomst. De Blauwe Stad is daarmee ook een symbool van het vechten tegen achterstand, tegen uitsluiting, tegen gelatenheid.’
Zo beschouwd is het niet vreemd dat het project kon rekenen op een stevig draagvlak in de rode regio. Natuurlijk was de inundatie van zoveel landbouwgrond voor menigeen een niet te verteren maatregel. Maar dan vroeg Beukema: Wat is je alternatief? En dan bleef het stil in de zaaltjes die hij aandeed. Of er werd iets geroepen dat al geprobeerd maar mislukt was, of niet afdoende zou kunnen helpen.
Ook ex-landarbeider Koert Stek uit Beerta, destijds wethouder voor de NCPN in Reiderland, schaarde zich erachter. Frank Westerman schrijft daarover met onverholen onbegrip in zijn boek De Graanrepubliek. ‘Om het vraagstuk van leegloop en verpaupering voor eens en voor altijd op te lossen, waren de planologen op het idee gekomen om de streek dan maar te laten verdwijnen. Op hun tekentafels verschenen de contouren van een kunstmatige binnenzee die de bewoners uit hun lijden moest verlossen (…) Beheer en exploitatie van die watermassa – bestemd voor zeilers, zwemmers en zeldzame vogels – zouden vijftig vaste arbeidsplaatsen scheppen. Een communist als Koert kon daar moeilijk ‘nee’ op zeggen – en dus had hij toch maar ingestemd met het waterplan.’

Groot enthousiasme en diepe afschuw hebben de radicale plannen opgeroepen, onder buitenstaanders en onder direct betrokken. Er is vaak schamper gedaan over het aantal structurele arbeidsplaatsen dat het megaproject al met al zou opleveren: vier- hooguit vijfhonderd. En veel ambtenaren waren tot het eind toe uiterst sceptisch over de haalbaarheid. Maar de Stichting Blauwe Stad concludeerde in haar eindrapport dat het project ‘kan worden uitgevoerd mits voldaan is aan een aantal voorwaarden’. Nadrukkelijk werd gewaarschuwd voor kostenoverschrijdingen, want ‘de marges zijn zeer beperkt’.
‘Gait deur’, zei Gerard Beukema bij de presentatie van het rapport aan de pers. In de zeven jaren die volgden, tot aan de start in januari 2004, werden de planologische procedures doorlopen, de contracten met de private partijen gesloten, de stedenbouwkundige plannen gemaakt en de benodigde gronden verworven. In totaal moesten 52 boeren en 53 andere bewoners vertrekken uit het plangebied. De boeren begonnen elders in Groningen, Nederland of de wereld een nieuw bedrijf, of hielden het voor gezien.

Assen, 1997

1997, het jaar van de besluitvorming over de Blauwe Stad, is ook het jaar dat Harm Evert Waalkens, eigenaar van een biologisch melkvee- en vleesveebedrijf te Finsterwolde, met knallende ruzie vertrekt als voorzitter van de Werkgroep Landbouw Oldambt die in 1994 was ingesteld door de Stuurgroep Leefbaarheid Oldambt. Zijn opdracht was het ontwikkelen van vernieuwende agrarische projecten, mede als compensatie voor het verlies van 1500 hectare landbouwgrond voor het geval de Blauwe Stad zou doorgaan.
Een brainstormsessie, herinnert Waalkens zich, leverde veertig ideeën en uiteindelijk vijftien projecten op, zoals het inzaaien van braakliggende akkers met phacealia, een purperkleurig gewas. Van de bloemen werd honing gemaakt, en met de VVV werden routes langs de paarse velden uitgezet. Voor de projecten was een budget van een half miljoen gulden beschikbaar.
Lang niet alle boeren met wie Waalkens indertijd om de tafel zat, geloofden dat het waterplan werkelijkheid zou worden. ‘Maar men had een houding van: ga je gang maar met die projecten, we zullen het wel zien’. Waalkens zelf achtte het plan juist kansrijk. ‘Achter de schermen zag ik dat de Blauwe Stad grote weerklank vond bij provinciebestuurders en ook in Den Haag.’
Als later blijkt dat er inderdaad geen weg terug is, zijn de boeren woedend. Ze verwijten Waalkens dat hij ‘te meegaand’ is geweest, dat hij het pad heeft geëffend voor het politieke besluit. Tijdens een verhitte bijeenkomst in het hoofdkantoor van de noordelijke land- en tuinbouworganisatie in Assen zetten ze hem aan de kant.

Maar hoe stond Waalkens inhoudelijk tegenover de Blauwe Stad? Heeft hij het er als boer en bewoner van het Oldambt nooit moeilijk mee gehad dat een aanzienlijk areaal landbouwgrond ‘geofferd’ wordt aan een project dat het karakter van de streek zo veranderen zal?
‘Helemaal niet’, zegt Waalkens, tegenwoordig Tweede Kamerlid voor de PvdA. ‘Ten eerste is het betreffende gebied landbouwkundig niet zo waardevol. Eigenlijk floreerde alleen de rozenonderstammenteelt er. Daarnaast werden er fabrieksaardappelen en graan op verbouwd, maar voor graan is de grond daar veel minder geschikt dan het kleigebied. En de inrichting was tamelijk kleinschalig. Veel boeren lagen er met vijftig hectare, en hadden daarnaast nog eens vijftig hectare buiten het gebied, waarvoor een ander bouwplan gold. Een ongunstige situatie, want die boeren hadden in feite twee bedrijven.’
Waalkens wijst er ook op dat de 1500 hectare grond voor de Blauwe Stad (800 water, 250 woongebied en 450 natuur) niet echt veel is als je het afzet tegen de tienduizend hectare die indertijd in de provincie Groningen gesubsidieerd braak lag. ‘Het Oldambt zelf is zestigduizend hectare groot. Ik vond het geen gek idee om op één plek allerlei functies te laten samenkomen die anders verspreid over de streek ook veel ruimte hadden gekost.’ Want, rekent Waalkens voor, alleen al in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur moest er op het schiereiland van Winschoten meer dan 400 hectare als natuur worden ingericht.
Verder lag er alles bij elkaar opgeteld voor 200 hectare een ruimteclaim voor woningbouw. Daarnaast was er een bosbouwplan, goed voor 150 hectare. En ook voor waterberging en infrastructuur moest in de nabije toekomst ruimte worden gezocht. ‘Nee, dan liever de boel concentreren in plaats van overal speldenprikjes met enorme bloeduitstortingen voor de landbouw.’
Wat hadden andere boeren daar tegen in te brengen? ‘Weinig, maar men wilde de feiten niet onderkennen. Mensen staan graag met hun rug naar de oplossing toe. Bovendien: sommigen zaten al twee, drie, soms vier generaties op een boerderij. Die grond is door hun voorouders zowat met de hand ontgonnen. Aan de andere kant: boeren zijn ook gewoon ondernemers, dus als er een smak geld tegenover staat, dan moet een rationeel gesprek toch mogelijk zijn.’

Finsterwolde,
maandagavond 8 maart 2004

Een bomvolle sportkantine in multifunctioneel centrum Hardenberg te Finsterwolde. De PvdA-afdelingen van Scheemda, Reiderland en Winschoten hebben een bijeenkomst over de Blauwe Stad georganiseerd, ‘een politiek café voor al uw vragen die u had en nog heeft’.
De vragenstellers kunnen terecht bij Jan Postema, de directeur van de projectorganisatie, en bij Engel Modderman, de fractievoorzitter van de Verenigde Communistische Partij in de gemeenteraad van Scheemda. De VCP heeft in de kantine pamfletten verspreid. ‘Blauwe Stad? Waanidee!’ staat erop.
Postema en Modderman zitten samen met een gespreksleider achter een tafel. De directeur houdt als eerste een inleiding. ‘Nonsens of niet’, zegt hij tegen de zaal, ‘we zijn begonnen. Het plan is onomkeerbaar geworden.’ En: ‘Er komen vierduizend nieuwe bewoners die brood nodig hebben en een fiets, en die lid willen worden van een kerk. De Blauwe Stad wordt een succes als we dat met elkaar willen.’
‘We zullen ons blijven verzetten’, reageert Engel Modderman. ‘We willen geen huizen voor miljonairs maar goedkope huurwoningen voor starters en senioren. We willen geld voor openbaar vervoer, groenvoorziening en gezondheidszorg. De Blauwe Stad is de grootste bestuurlijke blunder uit de geschiedenis van het Oldambt. Eerst zijn de voorzieningen afgebroken en nu worden we afhankelijk van vierduizend rijken. En het landschap wordt verwoest.’
Een oudere inwoner van Finsterwolde vraagt aandacht voor een weg tussen Oostwold en Winschoten die vanwege het water moet verdwijnen. Daardoor moet het autoverkeer vanuit Oostwold voortaan via Beerta. Er komt namelijk geen brug voor autoverkeer als vervanging voor de ‘knip in de weg’. Uit oogpunt van de kavelverkoop is het niet slim om het uitzicht van de toekomstige bewoners te bederven, zo heeft gedeputeerde Marc Calon in een brief aan de spreker uitgelegd. Na lang gesteggel is er wel een fiets- en wandelbrug gepland. De zaak is uitgevochten tot aan de Raad van State. Daarom heeft Jan Postema niet zoveel zin om diep op de klacht in te gaan.
Wim Haasken uit Scheemda, de grondlegger van de Blauwe Stad, is er ook. Aan het eind van de avond uit hij zijn verbazing over de negatieve opstelling van sommige aanwezigen. Alsof de Blauwe Stad nog tegen te houden is. ‘Weinig plannen’, zegt hij, ‘zijn zo uitvoerig met de bevolking doorgenomen. Wat zou het fantastisch zijn als men deze uitdaging zou durven op te nemen.’

De Blauwe Stad,
de week van 3 mei 2004

Tien graafmachines, zeven bulldozers, zeven laadschoppen, een grote tractor en 23 dumpers (vrachtwagens) worden deze week in het plangebied ingezet. Vijftig mannen besturen het materieel. Twintig van hen zijn in dienst van aannemer Martens en Van Oord uit het Brabantse Oosterhout. Ze komen op maandagochtend om 9.00 uur aan en stoppen op vrijdag om 12.00 om de files op weg naar het zuiden voor te zijn. In de tussentijd bivakkeren ze in de manege van Oostwold. Aannemer Oosterhof-Holman uit Grijpskerk heeft een man of vijf aan het werk. De anderen zijn ingehuurd.
Martens en Van Oord is gespecialiseerd in grondverzet op en nabij water, Oosterhof-Holman vooral in wegenbouw. Samen kregen ze de order voor de ‘ruwbouw’ van de Blauwe Stad, wat betekent dat ze 4,5 miljoen kuub grond moeten verplaatsen. Niet ver van het informatiecentrum is in een keet het tijdelijke kantoor gevestigd van de aannemerscombinatie en van ingenieursbureau DHV-Noord, dat verantwoordelijk is voor het technisch ontwerp en toeziet op de uitvoering.
Tijdens het tekenen van de Blauwe Stad was al snel de harde noodzaak van een ‘gesloten grondbalans’ gebleken. Om de kosten in de hand te kunnen houden, moest elke korrel af te graven grond in het project worden hergebruikt. ‘We hebben helemaal uitgedokterd wat waar zit’, vertelt Henk Oosteijen, hoofd Toezicht van DHV, terwijl hij het grondstromenplan erbij pakt: een kaart waarop in kubieke meters vermeld staat welke grondsoort waar te vinden is. Gekleurde pijlen laten zien waar die grond – voornamelijk gelig zand en verder zwarte aarde, bruinig veen, grijze klei en potklei – naartoe moet. ‘De diversiteit aan grondsoorten hier is uniek’, zegt Oosteijen. ‘De bodem is hier in de loop der tijd flink door elkaar gehusseld.’
Buiten denderen zware vrachtwagens heen en weer tussen eilanden, dijken, wegen, kanalen en kreekjes in aanleg. Twintig kilometer dijk moet er komen en 120 hectare eiland. Langs de rand van de Midwolder bossen is al een flink stuk dijk te zien. De graafwerkzaamheden zijn in januari begonnen en zullen nog een jaar duren. Eerst is een sloot om het complete gebied gelegd, voor de afvoer van kwelwater. En er is 35 hectare bos gerooid van nog maar dertig jaar oud. ‘De mensen hier in de buurt zeiden: nu is het weer zoals vroeger’, vertelt Johan van den Hout, projectleider van de aannemerscombinatie.
Door natuurlijke hoogteverschillen zijn sommige delen van het toekomstige meer al op diepte maar elders moet er soms tot drieëenhalve meter worden doorgegraven. Vanaf begin 2005 wordt het water ingelaten. Anderhalf jaar later pas zal het definitieve peil zijn bereikt. Nu al liggen op vijf plaatsen in het gebied ondiepe poelen waarin kranswierzaadjes zijn gestrooid. De waterplanten die zo worden gekweekt, zuiveren straks het meer. Dat is nodig, want het onder laten lopen van bouwgrond brengt veel voedingsstoffen in het water, met troebelheid en sterke algengroei als gevolg. De kweekvijvers zijn gevuld (en worden vanwege het wegzakken van het water geregeld bijgevuld) vanuit sloten die door het plangebied lopen.
In het kantoortje van de leidinggevenden rolt Henk Oosteijen de grondstromenkaart weer op. Hij heeft heel wat projecten meegemaakt. Maar het omzetten van een landbouwgebied in een recreatiemeer, zegt hij, ‘dat is in heel Europa nog nooit vertoond.’ <
Bronnen:
Stuurgroep Blauwe Stad en Academie Minerva Groningen, Blauwe Plekken, dossiers 1 en 2, Bedum 2001 en 2002
Stichting Blauwe Stad, De Blauwe stad. Van idee naar werkelijkheid. Eindrapport, Groningen 1997
Jan Kleine en Ilja van der Veen, Gezichten van het Oldambt. Werken aan een leefbaar platteland, Winschoten 1998
Annemarie Kok, Randland. Portret van de Friese en Groningse kuststrook, Amsterdam 2001
Frank Westerman, De Graanrepubliek, Amsterdam 1999
Yap Hong Seng, ‘De Blauwe Stad’ in: De Stad als uitdaging. Politiek, planning en praktijk van de stedenbouw, Rotterdam 2000 www.deblauwestad.nl