We gaan naar ons werk, naar school en op vakantie, toch keren we altijd weer terug naar huis. Het is een vanzelfsprekendheid om een plek de naam thuis te geven. Maar wat betekent het eigenlijk als je ergens thuis bent?

We gaan naar ons werk, naar school en op vakantie, toch keren we altijd weer terug naar huis. Het is een vanzelfsprekendheid om een plek de naam thuis te geven. Maar wat betekent het eigenlijk als je ergens thuis bent?

In mijn leven heb ik op zestien verschillende adressen gewoond. In periodes variërend van twee maanden tot zes jaar. Toen ik ging studeren liet ik het ouderlijk huis achter om voor het eerst op mijzelf te gaan wonen. Mijn kamer bevond zich in een studentenhuis, was 6m2 en werd na mijn vertrek omgebouwd tot douche. Mijn huisgenoten namen het niet zo nauw met de hygiëne, waardoor ik er niet durfde te koken en op de universiteit naar de wc ging. Maar toch, zittend in mijn kamer ter grote van een bezemkast, was mijn wereld nog nooit zo groot. De plek was alleen van mij en ondanks alles voelde ik me thuis.
Omdat ik van kinds af aan al veel verhuisde ging ik als vanzelf nadenken over de betekenis van thuis. Als mijn ouders bekendmaakten dat we weer ergens anders heen gingen leek mijn wereld te vergaan. Maar al snel leerde ik dat een thuis binnen enkele weken ook ergens anders kon ontstaan. Ik kon er de vinger niet op leggen, maar van de ene op de ander dag, veranderde een nieuw huis in thuis. De term thuis heeft een bijzondere eigenschap, het is aan de ene kant iets wat je zelf creëert, maar aan de andere lijkt het niet los van een plek te kunnen bestaan. Een thuis is altijd ergens in de ruimte, je kunt er van weg gaan en weer naar terug gaan.Spreekwoorden zoals ‘Oost west, thuis best’ of het Engelse ‘Home is where the heart is’ drukken het sentiment uit dat thuis de plek is waar men zich het meeste op zijn gemak voelt. Volgens het woordenboek is thuis ‘een woning waar iemand woont en zich veilig en prettig voelt.’ Maar de woorden prettig en veilig lijken niet toereikend. Niet elke plek waar we ons zo voelen krijgt het predicaat thuis. Maar wat betekent thuis dan wel? Om dit beter te begrijpen ga ik te rade bij een aantal filosofen die mij zijn voorgegaan in de zoektocht naar de betekenis van thuis.

Meerdere persoonlijkheden

Alain de Botton schrijft in De architectuur van het geluk dat thuis een plek is waar we ruimte hebben voor onze ‘echte’ ik. In de buitenwereld spelen we verschillende rollen, waar we ons zelf niet altijd in kunnen herkennen. Een goede plek kan ons weer toegang geven tot de persoon die we willen zijn. Thuis gaat verder dan een dak boven je hoofd. Ook de spullen waar we ons mee omringen herinneren ons aan wie we willen zijn: ‘Als plekken van een visie getuigen die overeenkomt met de onze en deze rechtvaardigt, verlenen we ze dan ook de eretitel thuis’, schrijft De Botton.
Een thuis is een wezenlijke behoefte van de mens, ontstaan vanuit onze kwetsbaarheid. De wereld confronteert ons met tegenstellingen waar wij steeds op moeten reageren. Een thuis geeft de rust die we nodig hebben om hiermee om te kunnen gaan. De Botton benadrukt dan ook het belang van goede architectuur, die kan – ook als je niet in je eigen woning bent – het gevoel van thuis oproepen.
Een vaste plek zorgt er dus voor dat we niet verdwalen in al onze persoonlijkheden. Maar ook thuis kunnen er vaste patronen ontstaan waar je minder blij mee bent. Een verhuizing is dan ook een uitgelezen kans om deze te doorbreken. Om opnieuw na te denken over wie je wilt zijn. Een huis lijkt daar ook in mee te groeien. Bij mijn ouders hoefde ik weinig zorg te dragen voor het huis. In mijn studentenhuis werd dat al meer en deelde ik verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke ruimtes. Nu ik alleen woon draag ik de verantwoordelijk voor een heel huis.

The Balancing Barn ontworpen door de bij Allain de Botton opgerichte non-profit organisatie Living Architecture.

The Balancing Barn ontworpen door de bij Allain de Botton opgerichte non-profit organisatie Living Architecture.

Ik woon dus ik ben

Volgens de Botton hebben we een huis nodig om in lijn te komen met de gewenste versie van onszelf. De filosoof Martin Heidegger gaat nog verder en betoogt in zijn essay Bouwen, Wonen, Denken dat wonen de manier is waarop wij zijn. ‘Wonen is het bestaan van de mens als sterveling op aarde.’ Wonen is niet – zoals bij de Botton – alleen een primaire behoefte van de mens, maar het is de enige manier waarop de mens op deze aarde kan zijn.
Heidegger leidt deze betekenis af van het Oudhoogduitse woord ‘buan’ dat tegelijkertijd ‘bouwen’, ‘wonen’ en ‘ik ben’ betekent. In zijn essay, dat in 1951 verscheen, zegt hij dat er sprake is van een crisis in het wonen. Dit komt volgens hem niet door het naoorlogse woningtekort of gebrekkige bouwtechnieken, maar door een gebrek aan inzicht in de essentie van wonen. In de negentiende eeuw is de mens overal en nergens thuis. Er is gebrek aan een geestelijke band met de plek waar gewoond wordt. De mens heeft alleen nog een instrumentele houding tegenover de wereld, het draait om nut en efficiëntie. Ook in het wonen.
Volgens Heidegger moet men bij het wonen niet tegenover de natuur staat maar moet men wonen met de natuur. Waarbij de mens kan zijn, maar ook de natuur kan laten zijn. Zelf probeerde hij dit ideaal te bereiken met zijn hut in Todtnauberg midden in Duitse Zwarte Woud. In de beschouwing Der Alemanne schrijft hij over zijn leven op deze plek. Hij schrijft dat hij niet naar de natuur hoeft te kijken, maar dat hij de natuur ervaart, haar seizoenen, haar ups en downs en de ernst van de bergen. Net als in de rest van zijn filosofie, gaat het bij zijn visie op wonen over het feit dat de mens een onderdeel is van de wereld en alleen in die verhouding kan bestaan.

Martin Heidegger voor zijn hut in Todtnau.

Martin Heidegger voor zijn hut in Todtnau.

Onbewoonbaar

Volgens Heidegger zijn we verleerd hoe we moeten wonen. Ons thuis staat los van de omgeving en we hebben slechts een instrumentele houding tegenover de plek waar we wonen. Deze houding vinden we ook terug in een drukke studentenstad als Groningen. Elk plekje in de stad is wordt benaderd als een potentiële woning, ongeacht de geschiktheid om er daadwerkelijk te wonen.
Waar deze instrumentele houding toe kan leiden ondervond ik op de plek waar ik het kortste woonde. Een voormalig winkelpand aan een drukke weg. Een huisjesmelker had er een keuken en badkamer in geplaatst en zo omgetoverd tot een appartement. Tijdens de bezichtiging maakte ik me al lichtelijk zorgen over de drukke weg die langs het huis ging. Maar in een studentenstad waarbij er voor jou honderd andere zijn, word je vanzelf minder kieskeurig.
Voordat ik naar dit appartement verhuisde dacht ik dat ik overal wel kon wonen, van alles wel een thuis kon maken. Maar dat deze plek niet gemaakt was met de gedachte dat er iemand zou gaan wonen, bleek toch merkbaar. Omdat het om een voormalig winkelpand ging, kreeg je in de woonkamer het gevoel in een etalage tentoongesteld te zijn. De drukke weg, die bij de winkel voor zichtbaarheid zorgde, maakte net voor ons huis een bocht waardoor het leek alsof elke auto recht op ons af reed, om net op tijd af te buigen. Nadat ik een maand wakker had gelegen stond mijn moeder erop dat het zo niet langer kon. Gelukkig hadden we een aardige huisbaas getroffen die mij ondanks het jaarcontract met borg en al liet gaan.
In het kader van efficiëntie wordt er in grote steden elk stukje stad dat ‘in principe bewoonbaar is’, gebruikt. Toch heb je voor een bewoonbaar huis meer nodig dan een keuken en een badkamer. In eerste instantie lijkt de metafysische analyse van Martin Heidegger van de mens als wonend wezen lichtelijk overdreven. Maar ik leerde in die twee maanden hoe belangrijk een goede woonplek is voor de rest van je functioneren. Dat betekent niet dat je veel luxe nodig hebt, of in een afgezonderd hutje moet gaan wonen. Maar het kan zeker geen kwaad om in gedachten te houden dat ook de omgeving onderdeel is van je thuis.

 

Mijn appartement in het voormalig winkelpand aan de Eeldersingel in Groningen.

Mijn appartement in het voormalig winkelpand aan de Eeldersingel in Groningen.

Trillend thuis

In het Groningen aardbevingsgebied dringt de omgeving letterlijk het huis binnen. De gevolgen van de beving leiden niet alleen tot materiële schade. Uit onderzoek van de Nationaal Coördinator Groningen en de Rijks Universiteit van Groningen blijkt dat de Groningers die vaker dan een keer aardbevingsschade hebben gehad vaker last hebben van gezondheidsklachten zoals slapeloosheid, hoofdpijn en hartkloppingen. Een inwoner van Delfzijl schrijft dan ook: ‘als de aardbevingsproblematiek serieus wordt genomen en de kans op aardbevingen verdwenen is, zou dat een rustiger gevoel geven, en daarmee een prettigere leefomgeving creëren.
De onveiligheid en onrust die ontstaat door de kans op een aardbeving wordt niet altijd serieus genomen. In 2014 noemde minister van economische zaken Henk Kamp de aardbevingen nog een ‘fact of life.’ Ook mijn niet-Groningse vrienden vinden de situatie soms moeilijk te begrijpen want ‘zo erg zijn die aardbevingen toch niet?’ Deze reacties laten zien dat de meeste mensen nog op een instrumenteel manier naar wonen kijken. Inzicht in het belang van thuis lijkt vooral naar boven te komen wanneer het geen vanzelfsprekendheid meer is.
Filosofen als Allain de Botton en Martin Heidegger kunnen ons de impact van de aardbevingen beter leren begrijpen. De Botton beschrijft dat een thuis een voorwaarde is om in de buitenwereld goed te functioneren. We zoeken bescherming omdat we ons in de wereld kwetsbaar voelen. Deze bescherming valt weg wanneer de wereld door de aardbeving de woonkamer binnenkomt. Het idee dat dit elk moment kan gebeuren doet het gevoel van veiligheid en bescherming weg vallen.
Oplossingen die worden aangedragen vanuit de NAM en de overheid lijken vooral voort te komen uit een instrumentele manier van denken, zoals Heidegger deze beschrijft. Er wordt een vergoeding geboden om het huis op te knappen wat het in de praktische zin weer bewoonbaar. Maar ondanks de opknapbeurt is het huis geen thuis meer.

foto Harry Cock

Gevolgen van de aardbevingen. Foto Harry Cock

Binnen en buiten

De filosofie van Heidegger, die oproept tot herwaardering van de plek, kan gezien worden als een reactie op het instrumentele denken van het modernisme. Een manier van denken die we terug zien bij de NAM en de overheid. Efficiëntie en vooruitgang stonden centraal en er was weinig aandacht meer voor de geschiedenis van een plek. Globalisering heeft dit proces versneld, wat heeft geleid tot een gevoel van ontworteling en heimwee. De geschiedenis van een plek geeft mensen de mogelijkheid zich ermee te identificeren. Maar in de waardering voor de geschiedenis van een plek schuilt ook een gevaar. Dit gebeurt wanneer we ons teveel identificeren met een plek zo schreef filosoof Emmanuel Levinas als reactie op Martin Heidegger. ‘Wortel schieten in een landschap, zich hechten aan de Plaats: dát is precies scheiding van de mensheid in autochtone bewoners en vreemdelingen.’ Wanneer we ons teveel identificeren met een plek en onze identiteit daar van afleiden wordt de ander, die geen onderdeel is van die plek, de vreemdeling en misschien zelfs de vijand.
Om niet in deze valkuil te stappen moet er een balans zijn tussen een plek voor jezelf en het besef dat een thuis altijd in de wereld staat. Het is de rust van het binnen die ons het vertrouwen geeft om naar buiten te gaan. Afgesloten van de wereld ben je nooit, er belt iemand aan en de kat van de buren zit in de tuin. En ook als je in een hutje woont komt er soms een postbode langs.